ECLI:NL:RBROT:2025:10696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
C/10/705139 / KG ZA 25-833
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, beiden wonende te Maassluis. Eiser vorderde ontruiming van de door gedaagde gehuurde woning, nadat partijen afspraken hadden gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst. Gedaagde had echter geweigerd het gehuurde ontruimen, ondanks dat zij een nieuwe woning had gehuurd van woonstichting Maasdelta. Eiser had in het kader van de beëindiging van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 500,- terugbetaald en een verhuisvergoeding van € 4.000,- betaald aan gedaagde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de huurovereenkomst per 1 juli 2025 was beëindigd en dat gedaagde verplicht was om het gehuurde te ontruimen. De rechtbank stelde een ontruimingsdatum vast op 31 oktober 2025, waarbij gedaagde de gelegenheid kreeg om haar zaken te regelen. Indien gedaagde niet aan deze verplichting voldoet, kan eiser met behulp van een deurwaarder tot gedwongen ontruiming overgaan. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/705139 / KG ZA 25-833
Vonnis in kort geding van 4 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Maassluis ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Maassluis ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2025, met 5 producties;
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2025;
- de pleitnota van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 1 december 2012 huurt [gedaagde] van [eiser] de woning gelegen aan de [adres] in Maassluis (hierna: het gehuurde).
2.2.
In 2025 hebben partijen afspraken gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst. In dat kader heeft [eiser] de waarborgsom van € 500,- terugbetaald aan [gedaagde] en een bedrag van € 4.000,- betaald als verhuisvergoeding.
2.3.
Met ingang van 1 juni 2025 huurt [gedaagde] een woning van woonstichting Maasdelta.
2.4.
[gedaagde] heeft, ondanks aanmaningen daartoe van [eiser] , geweigerd het gehuurde te ontruimen en aan [eiser] op te leveren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om, binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de woning gelegen aan de [adres] in Maassluis met het hare en de haren te ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van [gedaagde] in de daadwerkelijke kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een eis in kort geding is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen en of de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagde als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde per 1 juli 2025. Ter onderbouwing daarvan heeft hij de WhatsApp-correspondentie die partijen hebben gevoerd van 15 februari tot en met 9 augustus 2025, overgelegd.
4.3.
[gedaagde] heeft op de zitting gezegd dat zij ervan uitging dat eerst nog een formele opzegging van haar kant zoals voorzien in de huurovereenkomst nodig was, voordat de huurovereenkomst daadwerkelijk tot een einde zou komen. Verder heeft [eiser] bij het vervangen van de deur ook het slot veranderd, zodat zij niet in de woning kon en deze ook niet kon ontruimen. De door haar te betrekken andere woning is nog niet klaar. Ook wil zij nog de huurcommissie benaderen over gebreken in het gehuurde en neemt zij [eiser] kwalijk dat die zijn dochter en haar vriend, zonder haar toestemming, op het adres van het gehuurde heeft doen inschrijven. Er komen nu aanmaningen binnen om grote belastingschulden te betalen. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat haar gezondheidstoestand slecht is en dat zij meerdere keren opgenomen is geweest.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verhuurder en de huurder samen kunnen afspreken dat de huurovereenkomst wordt beëindigd zonder dat de huurder volgens de voorschriften in de huurovereenkomst hoeft op te zeggen. Uit de WhatsApp-berichten is voldoende aannemelijk dat partijen dat in dit geval hebben gedaan. Hoewel partijen twisten over de vraag of 1 juli 2025 als beëindigingsdatum is afgesproken en uit de berichten over en weer onvoldoende duidelijk was dat 1 juli 2025 een harde datum was, is in ieder geval wel duidelijk dat partijen de huurovereenkomst hebben willen beëindigen en dat de ontruiming door [gedaagde] op 1 juli 2025 of kort daarna had moeten plaatsvinden. De afspraken zijn ook al gedeeltelijk uitgevoerd, want er is een begin met de verhuizing naar de andere woning gemaakt en er is in elk geval door [eiser] € 4.000,- aan verhuiskosten betaald. [gedaagde] is daarom verplicht om haar deel van de afspraak na te komen en het gehuurde te ontruimen.
4.5.
De argumenten van [gedaagde] over gebreken in het gehuurde en dat [eiser] zijn dochter heeft ingeschreven op het adres van het gehuurde, maken dat niet anders. Hoewel [eiser] die inschrijving met [gedaagde] had behoren af te stemmen en de sloten niet had mogen vervangen zonder [gedaagde] een sleutel te geven, staan die omstandigheden los van de afspraken die partijen hebben gemaakt over het vertrek van [gedaagde] uit het gehuurde. Hetzelfde geldt voor gebreken die er zijn volgens [gedaagde] . Of er daadwerkelijk sprake is van gebreken, valt in dit kort geding overigens niet vast te stellen. In de correspondentie heeft [gedaagde] het daar in elk geval niet over gehad.
4.6.
[gedaagde] heeft geen bewijs van haar slechte gezondheidstoestand kunnen overleggen, omdat het niet gelukt is om tijdig het medisch dossier te krijgen. Ondanks de betwisting van [eiser] gaat de voorzieningenrechter er voorlopig vanuit dat [gedaagde] inderdaad gezondheidsproblemen heeft. Dat is, samen met de veranderde sloten, een reden waarom een ontruiming op 1 juli 2025 niet gehaald is, maar geen reden om nu voor onbepaalde tijd in het gehuurde te blijven zonder nog huur te betalen.
Met dit alles is aannemelijk dat de gevorderde ontruiming in een gewone procedure zal worden toegewezen.
4.7.
Omdat [eiser] in verband met zijn verslechterende financiële omstandigheden en de gewijzigde fiscale wetgeving het gehuurde op korte termijn wenst te verkopen en [gedaagde] vanaf juni 2025 geen huur of verbruiksvergoeding meer betaalt, heeft [eiser] een spoedeisend belang bij toewijzing van de gevorderde ontruiming. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde. Daarbij is van belang dat [gedaagde] al een andere woning huurt van Maasdelta, die zij in principe op zeer korte termijn kan betrekken. Zoals hiervoor al vermeld heeft [eiser] toegezegd, ook ter zitting weer, dat hij [gedaagde] zal assisteren met de verhuizing en het opknappen van de andere woning. Blijkbaar zijn er moeilijkheden ontstaan over de invulling van de verhuizing en/of dat opknappen, maar het is niet aannemelijk dat dat niet te regelen valt. In elk geval kan ook dat geen reden zijn om nog voor onbepaalde tijd in het gehuurde te blijven.
4.8.
Ter zitting is een ontruimingsdatum van 1 oktober 2025 met partijen besproken. [eiser] kan daarmee instemmen, [gedaagde] niet. [gedaagde] heeft te kennen gegeven dat zij ervan uitgaat dat zij het gehuurde nog huurt en dat zij daar voorlopig kan blijven, maar ook dat zij er wel van uitgaat dat zij die woning binnen afzienbare termijn zal moeten verlaten. Tegen die achtergrond, gelet op de kwestie van het slot, de nog te verrichten werkzaamheden en de medische problematiek van [gedaagde] is 31 oktober 2025 een redelijke uiterste ontruimingsdatum. [gedaagde] heeft dan ca. 8 weken om een en ander te regelen, [eiser] kan de bezichtiging en de verkoop vast in gang zetten.
4.9.
[gedaagde] wordt dan ook veroordeeld om uiterlijk op 31 oktober 2025 het gehuurde te ontruimen. Indien zij daar niet aan voldoet, is [eiser] gerechtigd om met behulp van de deurwaarder en na betekening van dit vonnis tot gedwongen ontruiming over te gaan.
4.10.
Van [eiser] wordt verwacht dat hij de verdere (financiële) afspraken die blijken uit de gevoerde correspondentie nakomt. Hij heeft daar al gedeeltelijk aan voldaan door € 500,- aan waarborgsom terug te betalen aan [gedaagde] en een bedrag van € 4.000,- aan verhuisvergoeding te betalen. Verder gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de sleutels inmiddels aan [gedaagde] zijn verstrekt.
4.11.
De proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [eiser] heeft het mede aan zichzelf te danken dat het tot deze procedure is gekomen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 31 oktober 2025 de woning aan de [adres] te Maassluis met het hare en de haren te ontruimen en ontruimd te houden;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
2091 / 106