ECLI:NL:RBROT:2025:10702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
FT RK 25/567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende afloscapaciteit en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoeker heeft op 8 april 2025 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn veertien schuldeisers, met een totaal bedrag van € 36.524,73. De aangeboden regeling voorzag in een betaling van 5,27% aan de preferente schuldeisers en 2,64% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij onder andere LAVG namens een van de schuldeisers een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat twaalf schuldeisers instemden met de regeling, maar dat [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] dit weigerden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van de schuldeisers en de verzoeker. Het is gebleken dat verzoeker inmiddels is gestopt met zijn opleiding en 30 uur per week werkt, wat betekent dat hij over eigen inkomsten beschikt. De rechtbank concludeert dat het voorstel van verzoeker niet het maximaal haalbare is, omdat de huidige inkomenssituatie niet in het aanbod is verwerkt. Hierdoor kan de rechtbank niet beoordelen wat de actuele afloscapaciteit van verzoeker is. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers. Daarom wordt het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 juli 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], vertegenwoordig door LAVG;
  • [schuldeiser 2], hierna te noemen: [schuldeiser 2].
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft namens [schuldeiser 1] op 11 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw S. Ramlal, werkzaam bij Geldplein (hierna te noemen schuldhulpverlening).
Schuldhulpverlening heeft op verzoek van de rechtbank op 17 juli 2025 aanvullende stukken toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers, waarvan twee preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 36.524,73 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 18 december 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,27% aan de preferente schuldeisers en 2,64% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoeker volgt ten tijde van het aanbod een opleiding waardoor hij geen inkomen heeft. De aangeboden regeling is hierdoor gebaseerd op een minimale afloscapaciteit van € 65,00 per maand, gesubsidieerd door een zogeheten SPUK-regeling. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 940,94 op verzoeker. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 2.226,29 op verzoeker.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft LAVG namens [schuldeiser 1] gesteld dat in het aanbod onvoldoende is gemotiveerd waarom zij niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord. Verzoeker zou de belangenafweging niet concreet hebben onderbouwd, enkel stellend dat het akkoord in het belang is van hem en de overige schuldeisers. Volgens LAVG is dit ontoereikend. LAVG merkt op dat verzoeker geen stabiel of duurzaam inkomen heeft, maar leeft van studiefinanciering, hetgeen feitelijk neerkomt op het maandelijks aangaan van nieuwe schulden. Zij wijst erop dat verzoeker jong is, fulltime studeert en momenteel niet werkt. Naar haar mening biedt een wettelijke schuldsaneringsregeling betere waarborgen en vooruitzichten voor de schuldeisers dan het huidige aanbod. Verder stelt LAVG dat verzoeker mogelijk nog een auto bezit waarvan de waarde niet in het voorstel is betrokken. Daarmee is onduidelijk of het voorstel wel het maximaal haalbare vertegenwoordigt. Ook uit het ontbreken van een professionele beschermingsbewindvoerder, of een medische verklaring waaruit blijkt dat verzoeker niet kan werken, leidt LAVG af dat het akkoord onvoldoende zekerheden biedt. In haar ogen is een WSNP-traject met professioneel toezicht en sollicitatieplicht passender, mede gelet op de jonge leeftijd van verzoeker en zijn theoretische verdiencapaciteit. Tot slot benadrukt LAVG dat zij op grond van bovenstaande overwegingen terecht heeft mogen weigeren in te stemmen met het minnelijk akkoord en verzoekt zij de rechtbank het dwangakkoord te weigeren.
[schuldeiser 2] heeft niet gereageerd op het aanbod en heeft geen verweerschrift ingediend.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op een vergoeding vanuit een SPUK-regeling omdat verzoeker een opleiding volgt en zelf geen inkomsten heeft. Ter zitting en uit de nadere stukken van 17 juli 2025 is gebleken dat verzoeker inmiddels is gestopt met zijn opleiding en thans 30 uur per week werkzaam is. Daarmee staat vast dat verzoeker over eigen inkomsten beschikt. Deze inkomsten zijn echter niet meegenomen in het huidige aanbod, hetgeen samenhangt met het feit dat sprake is van een saneringskrediet. In tegenstelling tot een prognose aanbod, waarbij toekomstige inkomsten van invloed zijn op het aan de schuldeisers uit te keren bedrag, blijven deze inkomsten bij een saneringskrediet buiten beschouwing. Nu schuldhulpverlening deze gewijzigde inkomenssituatie niet in het voorstel heeft verwerkt, kan de rechtbank niet beoordelen wat de actuele afloscapaciteit van verzoeker is. Gezien het feit dat verzoeker 30 uur per week werkt en geen huurkosten heeft omdat hij bij zijn moeder woont, acht de rechtbank het aannemelijk dat zijn afloscapaciteit thans hoger ligt dan het in het voorstel opgenomen bedrag van € 65,00 per maand.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voorstel niet het maximaal haalbare is voor verzoeker en de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeiser hierdoor zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.