In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die te maken heeft met vijf schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden waarin hij 2,75% aan de preferente schuldeisers en 1,37% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Na herziening op basis van het actuele saldo, zijn deze percentages aangepast naar 9,86% en 4,93%. Vier van de vijf schuldeisers stemden in met de regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om deze schuldeiser te bevelen in te stemmen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigerende schuldeiser, die 43,1% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, niet is verschenen op de zitting en haar standpunten niet heeft toegelicht. De rechtbank heeft de aangeboden regeling beoordeeld en geconcludeerd dat deze goed gedocumenteerd is en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn financiële situatie en het ontbreken van vooruitzichten op betaald werk.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.