ECLI:NL:RBROT:2025:10763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
C/10/697887 / KG ZA 25-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking kort geding tussen HIT B.V. en KARA SOLUTIONS GROUP B.V. tegen [gedaagden]

In deze zaak heeft HIT B.V. op 14 april 2025 een kort geding aangespannen tegen [gedaagden]. De mondelinge behandeling was gepland op 19 mei 2025, maar werd uitgesteld naar 16 juni 2025 vanwege minnelijk overleg. Op 7 juli 2025 heeft HIT het kort geding ingetrokken, waarna [gedaagden] een conclusie van antwoord met een reconventionele vordering heeft ingediend. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beslist dat HIT, als in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten van [gedaagden] moet vergoeden. HIT had bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van het griffierecht, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat HIT zich bewust was van de kostenveroordeling. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.999,00, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De voorzieningenrechter heeft HIT veroordeeld tot betaling binnen veertien dagen na aanschrijving, met een extra kostenverhoging bij niet-tijdige betaling. Het vonnis is uitgesproken op 7 augustus 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/697887 / KG ZA 25-330
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2025
in de zaak van

1.HIT B.V.,

2.
KARA SOLUTIONS GROUP B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat: mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2] S.R.O.,
gevestigd te [plaats 2] , [land] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 2] , [land] ,
die vrijwillig zijn verschenen,
advocaat: mrs. J.W. de Groot en V.M. van Erpers Rooijaards te Amsterdam.
Hierna worden eisers HIT en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
HIT heeft op 14 april 2025 verzocht om een datum te bepalen voor een kort geding tegen [gedaagden] . Op diezelfde datum is de mondelinge behandeling bepaald op 19 mei 2025. Op 14 mei 2025 heeft HIT de dagvaarding met 23 producties ingediend, waarbij zij heeft laten weten dat [gedaagden] vrijwillig in het geding zal verschijnen. Op 15 mei 2025 is de zaak op verzoek van partijen in verband met minnelijk overleg aangehouden tot 16 juni 2025. Op 16 juni 2025 heeft mr. Renzen laten weten dat partijen geen regeling hadden getroffen. Vervolgens is de mondelinge behandeling bepaald op 9 juli 2025.
1.2.
Op 7 juli 2025 heeft [gedaagden] een conclusie van antwoord met 29 producties ingediend. Kort daarna heeft HIT het kort geding ingetrokken. In het intrekkingsbericht van 7 juli 2025 heeft mr. Renzen opgemerkt dat HIT zich realiseert dat griffierecht verschuldigd is en dat ten laste van HIT een kostenveroordeling kan worden uitgesproken.
1.3.
Op 8 juli 2025 heeft [persoon A] namens [gedaagden] bericht dat [gedaagden] in de conclusie van antwoord een reconventionele vordering heeft ingesteld en dat [gedaagden] die vordering handhaaft. Daarbij heeft [persoon A] verzocht om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden. Dezelfde dag is namens de voorzieningenrechter bericht dat de mondelinge behandeling geen doorgang zal vinden. Daarbij is gewezen op voetnoot 9 bij artikel 6.3 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, waarin duidelijk wordt gemaakt dat een vordering in reconventie niet kan worden ingesteld als de eisende partij de zaak vóór de mondelinge behandeling intrekt.
1.4.
Bij brief van 21 juli 2025 heeft mr. De Groot namens [gedaagden] verzocht om HIT in de proceskosten te veroordelen en daarbij rekening te houden met de door [gedaagden] gemaakte tolkkosten van € 1.225,13 (incl. btw). Bij brief van 23 juli 2025 heeft mr. Renzen bezwaar gemaakt tegen betaling van het griffierecht en de tolkkosten.
1.5.
De voorzieningenrechter acht het niet nodig om het geschil over de proceskosten ter zitting te behandelen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien de eiser het kort geding intrekt de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden, omdat hij een beslissing over de proceskosten verlangt. De termijn waarbinnen deze mededeling dient te worden gedaan, bedraagt veertien dagen na datum waartegen hij was opgeroepen.
2.2.
In deze zaak is de mededeling van [gedaagden] dat zij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.
2.3.
Omdat door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt beslist, zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.
2.4.
In de dagvaarding vorderde HIT onder andere aan [gedaagden] op te leggen bevelen om medewerking te verlenen aan de realisatie door KARA Solutions Group B.V. van de productie van drones en aan de totstandkoming van een overeenkomst tot levering van drones. HIT heeft het kort geding twee dagen voor de mondelinge behandeling om haar haar moverende redenen ingetrokken. Daarbij heeft zij laten weten dat ten laste van haar een kostenveroordeling kan worden uitgesproken. Daarmee dient HIT naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.
2.5.
Omdat HIT wordt aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagden] betalen. HIT maakt bezwaar tegen de vergoeding van het door [gedaagden] verschuldigde griffierecht, omdat deze kosten volgens haar onnodig zijn gemaakt. Volgens HIT had [gedaagden] ook buiten rechte om een vergoeding van de proceskosten kunnen verzoeken, in welk geval geen griffierecht verschuldigd zou zijn geweest. In het intrekkingsbericht van 7 juli 2025 heeft mr. Renzen echter opgemerkt dat HIT zich realiseert dat griffierecht verschuldigd is en dat ten laste van HIT een kostenveroordeling kan worden uitgesproken. Gelet op die mededeling kan [gedaagden] niet worden verweten dat met haar wens om een beslissing over de proceskosten onnodig kosten zijn gemaakt. De gevraagde vergoeding voor tolkkosten wordt niet toegewezen. Daarvoor ontbreekt een wettelijke basis. Overeenkomstig artikel 239 Rv kunnen immers slechts de salarissen en verschotten van de advocaat van de wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht. Tolkkosten vallen daar niet onder.
2.6.
Ondanks dat er in dit kort geding geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, acht de voorzieningenrechter het vanwege de omvang van het geschil – wat heeft geleid tot een uitvoerige conclusie van antwoord – op zijn plaats om bij de vaststelling van het advocatensalaris uit te gaan van het tarief van een gemiddeld kort geding. Daarmee worden de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagden] begroot op:
- griffierecht: € 714,00
- salaris advocaat: € 1.107,00
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.999,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt HIT in de proceskosten van € 1.999,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als HIT niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.2.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.
[2971/1729]