ECLI:NL:RBROT:2025:10789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
11679647 VV EXPL 25-246
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en contractuele boetes

In deze zaak, die op 24 juni 2025 door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden eisers, bestaande uit vier partijen waarvan alleen eiser sub 1 als verhuurder wordt erkend, de ontruiming van een bedrijfsruimte door gedaagde wegens een aanzienlijke huurachterstand. Gedaagde huurt sinds 15 juli 2020 de bedrijfsruimte en heeft sinds augustus 2024 een huurachterstand van € 61.758,50 opgebouwd. Eisers vorderden niet alleen ontruiming, maar ook betaling van de huurachterstand en een contractuele boete van € 14.000,-. Gedaagde erkende de huurachterstand, maar betwistte de spoedeisendheid van de vordering en verwees naar een lopende bodemprocedure. De kantonrechter oordeelde dat de ontruiming gerechtvaardigd was, gezien de lange huurachterstand en het feit dat de huurbetalingen niet tijdig waren gedaan. De kantonrechter wees de eis tot ontruiming toe, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurachterstand toegewezen, evenals een boete van € 3.000,- en incassokosten van € 8.337,-. De proceskosten werden ook aan gedaagde opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11679647 VV EXPL 25-246
datum uitspraak: 24 juni 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,

3. [eiser 3] ,

4. [eiser 4] ,

woonplaats/vestigingsplaats: [plaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. R.C.A. van ’t Zelfde,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam gemachtigde] .
Eiser sub 1 wordt hierna ‘ [eiser 1] ’ genoemd en gedaagde ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 mei 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de door [gedaagde] overgelegde conclusie van antwoord in de bodemprocedure;
  • de spreekaantekeningen van de vertegenwoordiger van [gedaagde] .
1.2.
Op 10 juni 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: mr. R.C.A. van ’t Zelfde als gemachtigde van eisers en de heer [naam gemachtigde] , als vertegenwoordiger van [gedaagde] .

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 15 juli 2020 van [eiser 1] de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] [huisnummer X] en [huisnummer Y] in Ridderkerk. De huurprijs is op dit moment € 6.175,85 per maand. [gedaagde] heeft vanaf augustus 2024 tot op heden een huurachterstand van € 61.758,50. Daarom vorderen eisers dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen en de huurachterstand te betalen. Ook eisen zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de toekomstige huurtermijnen te betalen tot aan de datum van ontruiming. Ten slotte vorderen eisers dat [gedaagde] op grond van artikel 23.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden een boete van € 14.000,- betaalt.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde] erkent de huurachterstand maar betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. [eiser 1] heeft volgens [gedaagde] geen aantoonbare schade geleden. Ook loopt op dit moment een bodemprocedure tussen partijen, waarvan de zitting gepland staat op 15 juli 2025. Volgens [gedaagde] is het onnodig en onzorgvuldig om daarop vooruit te lopen via deze kort geding procedure. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de huurachterstand van tijdelijke aard is en het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden. Volgens [gedaagde] kan de huurachterstand in het derde kwartaal van 2025 worden afbetaald. [gedaagde] heeft bovendien benadrukt dat een ontruiming op korte termijn ernstige en onherstelbare schade aan het bedrijf zal toebrengen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser 1] gedeeltelijk toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Eisers sub 2 tot en met 4 zijn niet-ontvankelijk in hun vordering
2.4.
Vast staat dat alleen [eiser 1] verhuurder is. Dit betekent dat de andere eisers geen vordering kunnen instellen die voortvloeit uit de huurovereenkomst. Zij worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun eis. Alleen de eis van [eiser 1] (eiseres sub 1) wordt dus inhoudelijk beoordeeld.
Het juridisch kader van een kort geding
2.5.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser 1] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
[gedaagde] moet de bedrijfsruimte ontruimen
2.6.
Ondanks het feit dat de zitting in de bodemprocedure al op 15 juli 2025 gepland staat, is de kantonrechter van oordeel dat de ontruiming nu al bevolen kan worden. Het is namelijk zo aannemelijk dat in de bodemprocedure de ontbinding en ontruiming uitgesproken zal worden dat het gerechtvaardigd is hierop vooruit te lopen. [gedaagde] heeft vanaf augustus 2024 in het geheel geen huur meer betaald en de huurachterstand bedraagt inmiddels tien maanden. In beginsel is bij huur van bedrijfsruimte een achterstand van twee maanden al voldoende voor de ontbinding. [gedaagde] erkent dat zij op dit moment geen geld heeft om de huur te betalen. Zij heeft uitgelegd waardoor zij in betalingsproblemen is gekomen. Dat is zeer vervelend voor haar, maar dat betekent niet dat de huur niet op tijd betaald hoeft te worden. [gedaagde] heeft verder uitgelegd welke initiatieven zij heeft genomen om het tij te keren. Zij verwacht binnen afzienbare tijd weer geld binnen te krijgen. Zij heeft dat echter niet met stukken onderbouwd, zodat niet nagegaan kan worden hoe reëel haar verwachting is. [gedaagde] heeft ook geen concrete toezegging kunnen doen over haar mogelijkheden tot het betalen van de lopende huur en het afbetalen van de huurachterstand.
2.7.
Hoewel de kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] in een moeilijke en zorgelijke financiële situatie zit, weegt het belang van [eiser 1] bij het beperken van haar financiële schade en het zo spoedig mogelijk vinden van een huurder die wel betaalt, zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het behoud van de bedrijfsruimte.
2.8.
Dit betekent dat de eis tot ontruiming wordt toegewezen. De ontruimingstermijn wordt bepaald op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
2.9.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. [eiser 1] kan met deze uitspraak namelijk zelf een gedwongen ontruiming laten uitvoeren. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die het nodig maken dat er daarnaast een extra prikkel voor [gedaagde] moet zijn om het gehuurde te ontruimen.
[gedaagde] moet de huurachterstand van € 61.758,50 betalen
2.10.
[gedaagde] heeft de hoogte en de verschuldigdheid van de huurachterstand niet betwist. Het door [eiser 1] gevorderde bedrag van € 61.758,50 (de huurachterstand vanaf augustus 2024 tot en met juni 2025) wordt daarom toegewezen. De eis tot betaling van de huur vanaf juli 2025 tot de datum van ontruiming wordt ook toegewezen.
De kantonrechter wijst een boete toe van € 3.000,-
2.11.
In artikel 23.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen dat [gedaagde] een boete van 1% per maand met een minimum van € 300,- over de verschuldigde huurprijs moet betalen als zij de huur te laat betaalt. [eiser 1] wil dat [gedaagde] de boete iedere maand opnieuw moet betalen totdat de gemiste maand is betaald. [eiser 1] heeft daarom een boete van € 14.000,- gevorderd.
2.12.
De kantonrechter legt de boetebepaling niet zo uit en wijst daarom een deel van de geëiste boetes af. [gedaagde] moet de boete één keer betalen voor elke gemiste maand. Omdat [gedaagde] op dit moment tien maanden de huur niet heeft betaald, wijst de kantonrechter een boete toe van € 3.000,-.
[gedaagde] moet incassokosten van € 8.337,- betalen
2.13.
De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen op grond van artikel 28.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Daarin is afgesproken dat [gedaagde] incassokosten ter hoogte van 15% van de hoofdsom moet betalen. Het gevorderde bedrag van € 8.337,- wordt toegewezen.
[gedaagde] hoeft geen rente te betalen
2.14.
[eiser 1] heeft wettelijke rente over de huurachterstand gevorderd. Dit wordt door de kantonrechter afgewezen. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt de gevorderde boete in plaats van de wettelijke rente.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.15.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser 1] moet betalen op € 144,47 aan dagvaardingskosten, € 1.461,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.283,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser 1] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart eisers sub 2 tot en met 4 niet-ontvankelijk in hun vordering;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen nadat dit vonnis is betekend de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] [huisnummer X] en [huisnummer Y] te Ridderkerk te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van [eiser 1] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen € 61.758,50 aan achterstallige huur berekend tot en met juni 2025, € 3.000,- aan contractuele boete tot en met de maand juni 2025 en € 8.337,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser 1] te betalen € 6.175,85 per maand met ingang van de maand juli 2025 tot en met de datum waarop ontruiming plaatsvindt;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser 1] worden begroot op € 2.283,47 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
64362