ECLI:NL:RBROT:2025:10790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
11511379 CV EXPL 25-1805
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en incassokosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft [naam bedrijf] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden. [naam bedrijf] heeft reparatiewerkzaamheden uitgevoerd en een factuur van € 4.500,- gestuurd, welke door [gedaagde] niet is betaald. [gedaagde] betwist de hoogte van het bedrag en stelt dat er mondeling een bedrag van € 4.000,- was afgesproken. Tijdens de zitting heeft [naam bedrijf] haar vordering verlaagd naar € 4.000,-, wat door [gedaagde] is erkend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] het bedrag van € 4.000,- moet betalen, evenals incassokosten van € 575,- en proceskosten van in totaal € 1.229,47. De kantonrechter heeft de vordering van [naam bedrijf] toegewezen, ondanks de bezwaren van [gedaagde] over de facturering en vermeende bedreigingen door [eiser 1]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11511379 CV EXPL 25-1805
datum uitspraak: 27 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1..[eiser 1] ,[naam bedrijf] ,

2. [eiser 2] ,die handelt onder de naam[naam bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
gemachtigde: [persoon A] ,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
Eisers worden hierna gezamenlijk ‘ [naam bedrijf] ’ genoemd en gedaagde wordt hierna ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 januari 2025, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord, met bijlagen;
  • het schriftelijke antwoord;
  • de spreekaantekeningen van de vertegenwoordiger van [naam bedrijf] ;
1.2.
Op 2 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: de heer [eiser 1] namens eisers en de heer [persoon B] , namens [gedaagde] ..

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[naam bedrijf] heeft reparatiewerkzaamheden verricht voor [gedaagde] . [naam bedrijf] heeft daarvoor een bedrag ter hoogte van € 4.500,- via een factuur van 28 november 2024 in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze factuur, ondanks verschillende herinneringen en aanmaningen, niet betaald. [naam bedrijf] eist daarom in deze procedure dat [gedaagde] dit bedrag alsnog moet betalen met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en betwist dat partijen een bedrag van € 4.500,- overeen zijn gekomen. Volgens [gedaagde] hebben zij mondeling een bedrag van € 4.000,- afgesproken. [gedaagde] geeft aan altijd bereid te zijn geweest dit bedrag te betalen, onder de voorwaarde dat de factuur van € 4.500,- zou worden gecrediteerd en vervangen door een nieuwe factuur van € 4.000,-. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft [gedaagde] tot op heden niet betaald.
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van [naam bedrijf] toe tot een bedrag van € 4.000,-. Ook moet [gedaagde] incassokosten en rente betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet € 4.000,- betalen aan [naam bedrijf]
2.4.
Partijen zijn het niet eens over de prijs die tussen hen tot stand is gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam bedrijf] haar vordering verminderd tot € 4.000,-. Omdat [gedaagde] dit bedrag in zowel in haar antwoord als tijdens de zitting heeft erkend, kan de vordering tot dit bedrag worden toegewezen. [gedaagde] wordt dus veroordeeld om € 4.000,- aan [naam bedrijf] te betalen.
2.5.
De kantonrechter gaat voorbij aan het standpunt van [gedaagde] dat zij pas tot betaling hoefde over te gaan zodra zij een correcte factuur had ontvangen. Zelfs als het verschuldigde bedrag niet op juiste wijze zou zijn gefactureerd, dan zou dat nog niet maken dat [gedaagde] betaling volledig (ook voor het niet-betwiste deel) mocht opschorten. [gedaagde] heeft verder nog gesteld dat de heer [eiser 1] haar heeft bedreigd en dat dit de communicatie tussen partijen heeft bemoeilijkt. Voor zover de door [gedaagde] gestelde bedreigingen al zouden hebben plaatsgevonden, vormen zij geen rechtvaardiging voor [gedaagde] om haar betalingsverplichting niet na te komen. Ook aan deze stelling gaat de kantonrechter voorbij.
[gedaagde] moet incassokosten van € 575,- betalen
2.6.
[gedaagde] heeft aangegeven dat zij de incassokosten niet wil betalen. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat [naam bedrijf] incassowerkzaamheden heeft verricht en heeft hiertegen ook geen concreet inhoudelijk verweer gevoerd. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat [gedaagde] aan [naam bedrijf] een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten moet betalen. Aan alle voorwaarden om deze kosten vergoed te krijgen, is voldaan (artikel 6:96 BW). Vaststaat namelijk dat [gedaagde] het verschuldigde bedrag niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft betaald en uit de overgelegde stukken blijkt dat [naam bedrijf] , om betaling te krijgen, incassowerkzaamheden heeft verricht. De door [naam bedrijf] gevorderde incassokosten, ter hoogte van € 575,-, worden toegewezen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.7.
De wettelijke handelsrente, zoals bedoeld in artikel 6:119a BW, wordt toegewezen over de hoofdsom, omdat [naam bedrijf] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna bepaald.
2.8.
[naam bedrijf] heeft ook rente gevorderd over de buitengerechtelijke incassokosten voor het geval de [gedaagde] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft betaald. Deze eis wordt toegewezen, omdat [naam bedrijf] daarvoor genoeg heeft gesteld en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [naam bedrijf] moet betalen op € 159,47 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.229,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [naam bedrijf] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [naam bedrijf] te betalen € 4.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 27 november 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [naam bedrijf] te betalen € 575,- aan incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [naam bedrijf] worden begroot op € 1.229,47 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
64362