In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een aanvullend voorschot op de schadevergoeding van AVUS, de verzekeraar van de aanrijder, na een aanrijding op 11 mei 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun schade hoger is dan het reeds uitgekeerde bedrag van € 86.500,00. De procedure begon met een dagvaarding op 4 augustus 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 augustus 2025. De eisers stellen dat zij door de aanrijding aanzienlijke schade hebben geleden, waaronder verlies van verdienvermogen en gezondheidsklachten. AVUS betwist de hoogte van de schade en stelt dat er onvoldoende informatie is verstrekt om de vordering te onderbouwen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eisers af, omdat niet is aangetoond dat de schade hoger is dan het reeds betaalde voorschot. Tevens worden eisers veroordeeld in de proceskosten van AVUS, die in totaal € 8.146,00 bedragen.