ECLI:NL:RBROT:2025:10848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
mr. W.J.J. Wetzels
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielprocedure wegens gebrek aan spoedeisendheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een asielprocedure aanhangig heeft, verzocht om een voorlopige voorziening omdat haar gemeentelijke opvang zou worden beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisendheid. Verzoekster had eerder geen voorlopige voorziening aangevraagd omdat zij op dat moment nog gemeentelijke opvang had en kon werken. Echter, na een aanzegging van de gemeente Dordrecht dat zij uiterlijk 2 oktober 2025 de opvang moest verlaten, stelde verzoekster dat zij gescheiden zou worden van haar partner en haar recht om te werken zou verliezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen spoedeisend belang had, omdat zij aanspraak kon maken op opvang in het kader van haar asielprocedure en niet op straat zou hoeven verblijven. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoekster niet had aangetoond dat haar situatie acuut en nijpend was. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39943

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster geen recht heeft op bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55/EG), hierna: de Richtlijn.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 31 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen afgewezen (NL23.28122) vanwege het ontbreken van onverwijlde spoed om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 13 juni 2024 heeft verweerder op het bezwaar van verzoekster beslist en is hij bij de beslissing gebleven dat verzoekster geen recht heeft op bescherming op grond van de Richtlijn.
Verzoekster heeft op 11 juli 2024 hiertegen beroep ingesteld (NL24.27949).
Op 22 augustus 2025 heeft verzoekster onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft verzoekster hier een reactie op gegeven.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed", gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster voert aan dat zij ten tijde van het instellen van beroep tegen het besluit van 13 juni 2024 geen voorlopige voorziening heeft aangevraagd, omdat zij op dat moment nog gemeentelijke opvang behield en (gedeeltelijk) kon blijven werken en er dus geen sprake was van spoedeisendheid. Op 13 augustus 2025 heeft zij van de gemeente Dordrecht een aanzegging ontvangen dat zij uiterlijk 2 oktober 2025 de gemeentelijke opvang dient te verlaten. Hierdoor zal zij van haar (Oekraïense) partner, die – zo begrijpt de rechtbank – ook in de gemeentelijke opvang in Dordrecht verblijft, gescheiden worden. Tevens verliest zij haar recht om te werken. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven. Omdat haar partner wel onder de Richtlijn valt, meent verzoekster dat zij als partner ook onder de Richtlijn valt. Zij verzoekt de voorzieningenrechter daarom een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat zij behandeld wordt alsof het recht op tijdelijke bescherming ook op haar van toepassing is, totdat op het beroep is beslist.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. Ook als verzoekster op 2 oktober 2025 de gemeentelijke opvang moet verlaten, dan betekent dit niet dat zij geen opvang meer kan krijgen. Zij heeft nog een beroepszaak aanhangig bij de rechtbank aangaande haar asielprocedure, op grond waarvan zij recht op opvang heeft. Zij kan zich daarom in Ter Apel melden voor opvang. Tevens verwijst verweerder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2023, waarin het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar is afgewezen op grond van dezelfde omstandigheden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het beëindigen van de gemeentelijke opvang waardoor verzoekster gescheiden zal worden van haar partner geen dusdanig spoedeisend belang volgt dat de voorzieningenrechter gehouden is om een voorlopige voorziening te treffen. Hierbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt waarom zij niet op een andere opvanglocatie kan verblijven dan haar partner, bijvoorbeeld omdat zij in haar dagelijkse verzorging of anderszins afhankelijk is van hem (of hij van haar). De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat verzoekster aanspraak kan maken op opvang in het kader van de nog lopende asielprocedure en dus na het beëindigen van de gemeentelijke opvang niet op straat hoeft te verblijven.
5.2.
Voor zover verzoekster meent dat de spoedeisendheid is gelegen in de omstandigheid dat zij haar recht om (gedeeltelijk) te werken verliest als zij uit de gemeentelijke opvang moet vertrekken, volgt de voorzieningenrechter haar niet. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de uitspraak van 31 oktober 2023 heeft verzoekster nooit een verblijfsrecht gehad op grond van de Richtlijn en dus nooit mogen werken. Er is dan ook geen sprake van reeds verworven rechten in Nederland die door het besluit van verweerder worden doorkruist. Los daarvan heeft verzoekster niet concreet gemaakt en onderbouwd dat haar financiële situatie zodanig acuut en nijpend is dat sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster in het kader van de lopende asielprocedure ook aanspraak kan maken op verstrekkingen (waaronder leefgeld).
5.3.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.