In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, ARAG Logistics B.V. De werknemer, die sinds 27 mei 2024 in dienst was als loodsmedewerker, had zich op 8 februari 2025 ziek gemeld. Vanaf mei 2025 had ARAG het loon van de werknemer niet meer betaald, met uitzondering van een enkele betaling in juni 2025. De werknemer vorderde in kort geding betaling van zijn achterstallige loon, vermeerderd met vakantiegeld, wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten. ARAG voerde aan dat de loonbetaling was opgeschort omdat de werknemer niet was verschenen op contactmomenten op kantoor.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte, omdat hij niet tijdig was geïnformeerd over de gevolgen van zijn afwezigheid. De rechter wees de vorderingen van de werknemer grotendeels toe, waarbij het achterstallige loon over de maanden mei en juni 2025 werd vastgesteld op € 6.750,72 bruto. Daarnaast werd ARAG veroordeeld tot betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan ARAG opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werknemer direct recht had op betaling, ook als ARAG in hoger beroep zou gaan.