ECLI:NL:RBROT:2025:10862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
11790282 VV EXPL 25-408
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering tijdens ziekte in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, ARAG Logistics B.V. De werknemer, die sinds 27 mei 2024 in dienst was als loodsmedewerker, had zich op 8 februari 2025 ziek gemeld. Vanaf mei 2025 had ARAG het loon van de werknemer niet meer betaald, met uitzondering van een enkele betaling in juni 2025. De werknemer vorderde in kort geding betaling van zijn achterstallige loon, vermeerderd met vakantiegeld, wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten. ARAG voerde aan dat de loonbetaling was opgeschort omdat de werknemer niet was verschenen op contactmomenten op kantoor.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte, omdat hij niet tijdig was geïnformeerd over de gevolgen van zijn afwezigheid. De rechter wees de vorderingen van de werknemer grotendeels toe, waarbij het achterstallige loon over de maanden mei en juni 2025 werd vastgesteld op € 6.750,72 bruto. Daarnaast werd ARAG veroordeeld tot betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan ARAG opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werknemer direct recht had op betaling, ook als ARAG in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11790282 VV EXPL 25-408
datum uitspraak: 5 augustus 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. T. Ecevit-Yegen,
tegen
ARAG Logistics B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Claassen.
De partijen worden ‘ [eiser] ’ en ‘ARAG’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 juli 2025, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • de e-mail van ARAG van 21 juli 2025, met als bijlage een akte houdende overlegging producties met bijlagen 1 tot en met 7 (waaronder een video-opname);
  • de pleitnotitie van ARAG.
1.2.
Op 22 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens ARAG is de heer [persoon A] , [naam functie] , via een Teams-verbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is op 27 mei 2024 in dienst getreden bij ARAG in de functie van loodsmedewerker. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en is per
27 november 2024 voor een jaar verlengd tot 27 november 2025. Het salaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 2.817,50 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
[eiser] heeft zich op 8 februari 2025 ziek gemeld bij ARAG.
2.3.
ARAG heeft vanaf mei 2025 het loon niet meer betaald, met uitzondering van een betaling op 3 juni 2025 van € 694,98 netto.
2.4.
[eiser] vordert (na wijziging van eis) dat ARAG zijn loon met vakantiegeld vanaf mei 2025 betaalt tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten.
ARAG is het niet eens met de eis. Zij voert aan dat zij het loon heeft opgeschort en stopgezet, omdat [eiser] niet is verschenen op de contactmomenten op kantoor waarvoor hij was uitgenodigd. [eiser] weigert hierdoor zonder deugdelijke grond mee te werken aan door de werkgever gegeven redelijke voorschriften.
2.5.
De kantonrechter wijst de (gewijzigde) vorderingen van [eiser] grotendeels toe. Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is.

3.De beoordeling

3.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor ARAG als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
3.2.
[eiser] heeft sinds mei 2025 (nagenoeg) geen inkomsten meer. Het spoedeisend belang bij de loonvordering is daarmee gegeven.
ARAG moet het loon tijdens ziekte vanaf mei 2025 betalen
3.3.
Niet in geschil is dat [eiser] vanaf 8 februari 2025 arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte. Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW is een werkgever verplicht (70% van) het loon door te betalen in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. In artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub d BW is bepaald dat de werknemer geen recht heeft op loon voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften.
3.4.
Bij brief gedateerd 7 mei 2025 heeft ARAG [eiser] uitgenodigd voor een informeel gesprek op 23 mei 2025. In deze brief is aangekondigd dat als [eiser] niet verschijnt of geen bericht van verhindering stuurt, de loonbetaling wordt opgeschort. [eiser] heeft gesteld dat hij die brief pas op 28 mei 2025, en dus pas ná het gesprek, heeft ontvangen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij de envelop waarin de brief is verzonden met daarop de poststicker met de datum 28 mei 2025 overgelegd. Nergens blijkt uit dat [eiser] de uitnodiging eerder heeft ontvangen. De gemachtigde van ARAG heeft dat tijdens de zitting ook erkend. Dit betekent dat [eiser] geen kans heeft gehad om bij het gesprek aanwezig te zijn en hij ook niet is gewaarschuwd voor de loonopschorting (artikel 7:629 lid 7 BW). Daarbij komt nog dat niet is gebleken dat de bedrijfsarts aan [eiser] en ARAG heeft geadviseerd om toen met elkaar in gesprek te gaan. De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat geen sprake is van een van de in de wet genoemde gronden (zie r.o. 3.3) voor het niet betalen van het loon van [eiser] als zieke werknemer, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW ARAG een loonbetalingsverplichting heeft. ARAG is naar voorlopig oordeel dan ook ten onrechte tot een loonopschorting (en zelfs een loonstop per 30 mei 2025) overgegaan.
3.5.
De conclusie is dat de (gewijzigde) loonvordering over de maanden mei en juni 2025 van in totaal € 6.750,72 bruto wordt toegewezen. Hierbij is al rekening gehouden met de netto reiskostenvergoeding van € 55,44 over de maand mei 2025, die in mindering strekt op het toewijsbare loon. Aan salaris over de maand juni wordt € 2.817,50 toegewezen, nu [eiser] in punt 4 van de dagvaarding (onbetwist) heeft gesteld dat dit het laatstelijk geldende bruto maandsalaris is en niet heeft uitgelegd waarom een hoger bedrag (€ 2.872,94) wordt gevorderd. Daarnaast strekt de betaling op 3 juni 2025 van € 694,98 netto nog in mindering op genoemd bedrag van € 6.750,72 bruto. Omdat [eiser] niet heeft gesteld welk (bruto) bedrag uiteindelijk wordt gevorderd en ook geen berekening heeft overgelegd, wordt de vordering toegewezen zoals hierna bij de beslissing vermeld.
Ook het vanaf juli 2025 gevorderde loon is toewijsbaar. De in dit verband tijdens de zitting door de gemachtigde van [eiser] op schrift gestelde eiswijziging wordt toegestaan, omdat reeds uit de dagvaarding blijkt dat [eiser] aanspraak maakt op loondoorbetaling.
ARAG moet rente en wettelijke verhoging betalen
3.6.
De gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het achterstallige loon over de maanden mei en juni 2025 wordt toegewezen op de hierna te melden wijze, gelet op de toewijsbare hoofdsom. De kantonrechter ziet gelet op hetgeen hiervoor (r.o. 3.4) is overwogen geen aanleiding om deze verhoging te matigen. In dit verband wordt nog overwogen dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat zijn salaris normaliter op de 23e van de maand wordt uitbetaald.
ARAG moet incassokosten van € 712,54 betalen
3.7.
De incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 712,54, passend bij de toewijsbare hoofdsom. [eiser] heeft genoeg gesteld waaruit volgt dat dit moet worden betaald en ARAG heeft dat onvoldoende betwist. Het verweer van ARAG dat de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, vindt geen steun in de wet.
ARAG moet de proceskosten betalen
3.8.
De proceskosten komen voor rekening van ARAG, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die ARAG aan [eiser] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 768,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. Er worden geen dagvaardingskosten toegewezen, omdat [eiser] op basis van een toevoeging procedeert. Ook de gevorderde vergoeding van de door [eiser] betaalde eigen bijdrage wordt afgewezen, omdat die kosten worden geacht in de normale proceskostenvergoeding te zijn begrepen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en ARAG daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt ARAG om aan [eiser] te betalen het achterstallige loon van € 6.750,72 bruto over de maanden mei en juni 2025, waarop in mindering strekt de betaling op 3 juni 2025 van € 694,98 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van maximaal 50%, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt ARAG om aan [eiser] te betalen het aan [eiser] vanaf 1 juli 2025 toekomende maandelijkse brutoloon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
4.3.
veroordeelt ARAG om aan [eiser] te betalen € 712,54 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt ARAG in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 768,-;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
764