ECLI:NL:RBROT:2025:10961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
11441463 CV EXPL 24-31323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake vordering betaling achterstallig loon en inflatiecorrecties door voormalig statutair bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. Eiser, die stelt dat hij in dienst was bij gedaagde B.V., vordert betaling van achterstallig loon en niet-uitbetaalde inflatiecorrecties. Gedaagde B.V. heeft aangevoerd dat eiser statutair bestuurder was en dat de kantonrechter daarom niet bevoegd is om de vordering te behandelen. De rechtbank oordeelt dat eiser de stelling van gedaagde dat hij statutair bestuurder was onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank verwijst de zaak naar het team Handel en Haven, omdat op grond van artikel 2:241 BW de rechtbank kennis moet nemen van vorderingen die betrekking hebben op de (arbeids)overeenkomst tussen de B.V. en de bestuurder, indien het bedrag boven de € 25.000,- ligt. De rechtbank concludeert dat de omstandigheid dat eiser inmiddels is ontslagen als statutair bestuurder niet leidt tot een ander oordeel, aangezien de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd. De zaak wordt verwezen naar het team Handel en Haven, waar een advocaat verplicht is voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11441463 CV EXPL 24-31323
datum uitspraak: 22 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [plaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. H.J. van Amerongen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mrs. F.C. van Uden en J.N. Thiel.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 december 2024, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met bijlagen;
  • de akte houdende rectificatie van [gedaagde] van 10 april 2025;
  • het antwoord in het incident, met één bijlage;
  • de repliek in het incident, met bijlagen;
  • de dupliek in het incident, met bijlagen;
  • de akte van [gedaagde] van 3 juli 2025.

2.De eis in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] is op 15 juni 2021 in dienst getreden bij [gedaagde] . Op 31 januari 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld. [gedaagde] heeft met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 7 maart 2025 opgezegd.
2.2.
[eiser] eist in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 27.456,02 bruto aan achterstallig loon, € 2.336,01 bruto aan niet-uitbetaalde inflatiecorrecties, de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over voornoemde bedragen, € 1.530,47 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan hem te betalen. [eiser] stelt daartoe dat hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst gedurende het eerste ziektejaar recht had op doorbetaling van 100% van zijn loon. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] hem tijdens het eerste ziektejaar slechts 70% van zijn loon betaald.

3.De beoordeling van het incident

[gedaagde] heeft een incident opgeworpen
3.1.
[gedaagde] heeft voor alle verweren in de hoofdzaak een incident opgeworpen. Zij stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam de door [eiser] ingestelde vordering niet mag behandelen. Volgens [gedaagde] was [eiser] van 2 juli (per abuis staat in punt 2 van het antwoord 7 juli, maar uit het uittreksel KvK en de historie blijkt dat het gaat om 2 juli) 2021 tot 24 november 2023 statutair bestuurder en moet daarom op grond van artikel 2:241 BW de rechtbank de zaak behandelen. De omstandigheid dat [eiser] inmiddels geen statutair bestuurder meer is, doet daar volgens [gedaagde] niet aan af, omdat uit de rechtspraak volgt dat de rechtbank ook na het eindigen van het statutair bestuurderschap de zaak moet behandelen (behoudens bijzondere omstandigheden, die zich hier niet voordoen).
3.2.
[eiser] is het daar niet mee eens. [eiser] betwist dat hij statutair bestuurder was. Volgens [eiser] heeft hij nooit de benoeming als statutair bestuurder aanvaard en was hij slechts ‘titulair’ bestuurder.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser] behandeld moet worden door de rechtbank en verwijst daarom de zaak naar het team Handel en Haven. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.
[eiser] heeft de stelling van [gedaagde] dat [eiser] statutair bestuurder was onvoldoende gemotiveerd betwist
3.4.
Op grond van artikel 209 Rv moet eerst worden beslist op het door [gedaagde] opgeworpen incident.
3.5.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] statutair bestuurder was. Om het statutair bestuurderschap te kunnen aannemen, moet aan twee voorwaarden voldaan zijn: 1) er moet een geldig benoemingsbesluit zijn, en 2) de bestuurder moet de benoeming tot statutair bestuurder (expliciet of impliciet) hebben aanvaard.
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Blijkens het door [gedaagde] overgelegde besluit van de aandeelhoudersvergadering van 1 juli 2021 is [eiser] namelijk door de aandeelhoudersvergadering benoemd tot “managing director”. Naar het oordeel van de kantonrechter moet dit begrepen worden als: “statutair bestuurder”, alleen al omdat niet valt in te zien waarom anders een aandeelhoudersbesluit vereist zou zijn. Niet gesteld of gebleken is dat het benoemingsbesluit nietig dan wel vernietigbaar is. Dat [eiser] naar eigen zeggen niet bekend was met dit besluit, doet aan de geldigheid van het benoemingsbesluit niet af. [eiser] is vervolgens, overeenkomstig het besluit, per 2 juli 2021 als bestuurder ingeschreven in het handelsregister.
3.7.
Met betrekking tot de vraag of [eiser] de benoeming als statutair bestuurder ook heeft aanvaard, is het volgende van belang. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat [eiser] voorafgaand aan het benoemingsbesluit ervan op de hoogte was dat voor zijn benoeming als (statutair) bestuurder een besluit van de aandeelhoudersvergadering vereist was. Op 15 juni 2021 schrijft een medewerker van [bedrijf] in een e-mail aan [gedaagde] , waar [eiser] in de cc is meegenomen, namelijk:
‘To appoint and register [eiser] as additional managing director we should put in place: a shareholders resolution, a registration form signed by [eiser] and identification of [eiser] by us [....].’Verder blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken dat [eiser] bekend was met en heeft meegewerkt aan zijn inschrijving als bestuurder in het handelsregister. [eiser] heeft immers ten behoeve van zijn inschrijving in het handelsregister op 18 juni 2021 per e-mail een kopie van zijn paspoort aan [bedrijf] gestuurd. Daarbij heeft [eiser] de bijlage de titel
‘KvK, Inschrijving KopieID 18-06-2021’gegeven. Verder staat op het inschrijvingsformulier voor het handelsregister bij de opgave van de functionaris de handtekening van [eiser] . Anders dan [eiser] meent, kan enkel een statutair bestuurder ingeschreven worden in het handelsregister. Een ‘titulair’ bestuurder wordt niet ingeschreven in het handelsregister. Daarbij staat op het inschrijvingsformulier bij vraag 4.1 en 4.3 ook expliciet aangegeven dat [eiser] de functie heeft van ‘bestuurder’ en dat hij daarbij een statutaire titel heeft. Tot slot blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken dat [eiser] op 5 juli 2021 per e-mail een uittreksel van het handelsregister, waarin hij inmiddels als statutair bestuurder was ingeschreven, toegestuurd heeft gekregen. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt de kantonrechter af dat [eiser] bekend was met zijn benoeming tot statutair bestuurder en die heeft aanvaard.
3.8.
Dat, zoals [eiser] nog heeft aangevoerd,
  • in de arbeidsovereenkomst geen vermelding van het statutair bestuurderschap is gemaakt,
  • er – anders dan gebruikelijk voor een statutair bestuurder – geen bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering voor hem is afgesloten,
  • zijn arbeidsvoorwaarden niet gebaseerd zijn op een aandeelhoudersbesluit, en
  • hij bij zijn ontslag als bestuurder niet in de gelegenheid is gesteld om advies uit te brengen terwijl dat voor een geldig ontslagbesluit van een statutair bestuurder wel is vereist,
is onvoldoende om te oordelen dat [eiser] geen statutair bestuurder was. Voor statutair bestuurderschap is immers niet vereist dat in de arbeidsovereenkomst melding wordt gemaakt van het voornemen om de werknemer als statutair bestuurder te benoemen en het feit dat geen bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering voor [eiser] is afgesloten, wil nog niet zeggen dat hij geen statutair bestuurder was. Hoewel het [gedaagde] kan worden aangerekend dat zij [eiser] niet in de gelegenheid heeft gesteld om advies uit te brengen over het ontslagbesluit – en dat gebrek mogelijk de geldigheid van het ontslagbesluit aantast –, kan ook uit die omstandigheid niet (zonder meer) worden afgeleid dat [eiser] geen statutair bestuurder was. Datzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat zijn beloning en arbeidsvoorwaarden niet gebaseerd zijn op een aandeelhoudersbesluit.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] de stelling van [gedaagde] dat [eiser] statutair bestuurder was, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
De kantonrechter verwijst de zaak naar het team Handel en Haven van deze rechtbank
3.10.
Het voorgaande brengt mee dat niet de kantonrechter maar de rechtbank kennis moet nemen van de vordering van [eiser] . Artikel 2:241 BW bepaalt immers dat de rechtbank kennis neemt van rechtsvorderingen betreffende de (arbeids)overeenkomst tussen de B.V. en de bestuurder waarvan het bedrag € 25.000,- te boven gaat. De omstandigheid dat [eiser] inmiddels door de algemene aandeelhoudersvergadering is ontslagen als statutair bestuurder, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat de rechtbank nog steeds kennis neemt van dergelijke vorderingen wanneer het ontslagbesluit van de algemene aandeelhoudersvergadering wel de hoedanigheid van bestuurder, maar niet de arbeidsovereenkomst heeft doen eindigen. [1] Dit kan anders zijn indien de arbeidsovereenkomst na de beëindiging van het statutair bestuurderschap wordt voortgezet en de rechtens relevante band tussen het bestuurderschap en de arbeidsovereenkomst verloren gaat, maar daarvan is in dit geval niet gebleken. [eiser] heeft immers na het ontslag als statutair bestuurder vanwege zijn ziekte geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht, zodat niet gezegd kan worden dat partijen een andere invulling aan de arbeidsovereenkomst hebben gegeven.
3.11.
De kantonrechter verwijst de zaak daarom naar het team Handel en Haven van deze rechtbank (artikel 71 Rv).
Advocaat verplicht
3.12.
De partijen mogen bij team Handel en Haven niet zelf procederen. Een advocaat is verplicht (artikel 79 Rv). Daarom verwijst de kantonrechter de zaak naar de rolzitting van
woensdag 8 oktober 2025 om 10:00 uur. Op die zitting kan een advocaat zich stellen namens iedere partij.
[eiser] moet meer griffierecht betalen
3.13.
Doordat de kantonrechter de zaak verwijst, geldt een griffierecht van € 1.374,00. [eiser] heeft al € 706,00 aan griffierecht betaald. De verhoging van € 668,00 moet betaald zijn binnen vier weken na de eerste roldatum bij team Handel en Haven (artikel 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken). Daarvoor verstuurt het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een factuur aan [eiser] .
[gedaagde] moet nu ook griffierecht betalen
3.14.
Doordat de kantonrechter de zaak verwijst, moet [gedaagde] griffierecht betalen van € 2.995,00. Dat bedrag moet betaald zijn binnen vier weken na de eerste roldatum bij team Handel en Haven. Daarvoor verstuurt het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een factuur aan [gedaagde] .

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van team Handel en Haven van deze rechtbank van
woensdag 8 oktober 2025 om 10:00 uur, zodat zich namens iedere partij een advocaat kan stellen;
4.2.
draagt de griffier op de processtukken en een kopie van dit vonnis op tijd voor genoemde rolzitting te sturen aan de griffier van het team Handel en Haven van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.HR 17 november 1995,