ECLI:NL:RBROT:2025:10976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
ROT 22/4628 en 22/4629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake openbaarmaking van documenten door het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht

In deze zaak hebben eisers, wonende te Heerjansdam, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht. De rechtbank Rotterdam heeft op 10 september 2025 uitspraak gedaan in de zaken ROT 22/4628 en 22/4629. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelt dat het college niet het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om documenten uit de e-mailaccounts van voormalig medewerkers en de welstandsadviezen en bijbehorende tekeningen te achterhalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen van eisers gegrond zijn en het bestreden besluit van 6 oktober 2022 vernietigd. Het college wordt opgedragen om opnieuw op de bezwaarschriften van eisers te beslissen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn en moet het griffierecht van € 368,- aan eisers worden vergoed. De rechtbank heeft ook de reiskosten van eisers voor de zittingen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/4628 en 22/4629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit Heerjansdam, eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. H. de Jong, [naam 1] en [naam 2]).

Inleiding

1.1.
Op 2 oktober 2022 hebben eisers twee afzonderlijke beroepen ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op het bezwaar gericht tegen het besluit van 4 augustus 2020 en het besluit van 24 september 2020 ( de primaire besluiten I en II).
1.2.
Bij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het college, na aanleiding van een uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2022, op de bezwaarschriften van eisers gericht tegen de besluiten van 4 augustus 2020 en 24 september 2020 beslist. Het college heeft de bezwaren van eisers gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en besloten alsnog tot openbaarmaking van de gevraagde stukken over te gaan.
1.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eisers mede betrekking op dit besluit.
1.4.
Eisers hebben op 2 mei 2023 in beide zaken afzonderlijk (aanvullende) gronden ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2024 gevoegd, en gelijktijdig met de zaak 22/4809, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde mr. H. de Jong van het college. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar de gevraagde stukken. Daarbij is afgesproken dat eisers een overzicht maken van de stukken die zij met prioriteit wensen ten ontvangen.
1.6.
Op 27 mei 2024 hebben eisers het afgesproken overzicht verstrekt. Het college heeft bij brieven van 21 augustus en 29 november 2024 aanvullende stukken toegestuurd.
1.7.
Eisers hebben hier bij brieven van 17, 18 en 31 oktober 2024 en 24 december 2024 op gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft de onderzoeken ter zitting op 7 maart 2025 hervat. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] van het college. Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om ten aanzien van het punt over het lakken in de openbaar gemaakte stukken gezamenlijk tot een oplossing te komen.
1.9.
Het college heeft op 21 maart 2025 de opnieuw gelakte stukken overgelegd.
1.10.
Eisers hebben een nadere reactie ingediend en de rechtbank laten weten dat de rechtbank uitspraak kan doen zonder nadere zitting.
1.11.
Het college heeft niet binnen de gestelde termijn laten weten behoefte te hebben aan een nadere zitting.
1.11
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Bij brief van 12 juni 2020 (verzoek 1) hebben eisers, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), het college verzocht hen de volgende documenten te verstrekken:
Verbeelding plankaart nr001 en bijbehorende toelichting en regels;
De toelichting en regels behorende bij de verbeeldingen nr004 en nr005;
Brieven of e-mailberichten aan [naam 4] / Allegtro B&B en/of de zaakwaarnemer uit de periode 2007-2019 met betrekking tot een principe-aanvraag;
Correspondentie, alsmede vastlegging van afspraken tussen enerzijds de afdelingen Gemeentewinkel en Ruimtelijke Ontwikkeling en anderzijds [naam 4]/ Allegro B&B en/of de zaakwaarnemer na 21 augustus 2019.
2.2.
Bij brief van 15 juli 2020 (verzoek 2) hebben eiseres, met een beroep op de Wob, het college verzocht hen de volgende documenten te verstrekken:
De welstandsbeoordelingen en verslagen van de welstandsvergadering van 18 maart 2020 omtrent [adres], alsmede de beoordelingen, c.q. verslagen van een mogelijke eerdere bespreking van deze aanvragen ten kantore van Dorp, Stad en Land (commissievergadering);
Intentieovereenkomst dan wel documenten met een soortgelijke bedoeling, overeengekomen tussen [naam 4] ([adres]) dan wel zijn bedrijf, dan wel een zaakwaarnemer en de gemeente Zwijndrecht (dan wel het college van B&W van Zwijndrecht), dan wel de gemeenteraad van Zwijndrecht, over de periode 2007-heden.
2.3.
Bij besluiten van 4 augustus 2020, respectievelijk 24 september 2020 (de primaire besluiten I en II) heeft verweerder de verzoeken van eisers aangemerkt als een informatieverzoek waarop de Wob geen betrekking heeft.
2.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 januari 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en alsnog bepaald dat (delen van) de door eisers gevraagde documenten openbaar worden gemaakt. Eisers zijn tegen beide besluiten in beroep bij de rechtbank gegaan.
2.5.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 6 juli 2022 de beroepen van eisers gegrond verklaard, de besluiten van 26 januari 2021 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft, voor beide Wob-verzoeken en bijbehorende besluitvorming, overwogen dat eisers zich bij brieven van 5 en 6 maart 2022 gemotiveerd op het standpunt hebben gesteld dat het college nog niet alle relevante stukken heeft overgelegd, op grond waarvan niet zonder meer kan worden uitgesloten dat er niet meer documenten zijn dan wel zijn geweest die vallen onder de verzoeken van eisers. Het lag dan ook op de weg van college in te gaan op de argumenten van eisers en nader te onderzoeken of er nog meer documenten zijn, dan wel nader te motiveren dat de door eiseres genoemde stukken niet (meer) bestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college nieuwe besluiten op de bezwaarschriften dient te nemen waarin hij nadrukkelijk dient in te gaan op wat eisers in hun brieven van 5 en 6 maart 2022 naar voren hebben gebracht.

Het bestreden besluit

3.1.
Het college heeft bij het bestreden besluit van 6 oktober 2022 aangegeven alsnog besloten te hebben tot openbaarmaking van de door eisers verzochte stukken. Daarbij is opgemerkt dat de gevraagde intentieovereenkomst dan wel documenten met soortgelijke bedoeling er niet zijn en daarom niet openbaar gemaakt worden. Datzelfde geldt voor de gevraagde verbeelding 001 van het (voor) ontwerpbestemmingsplan.
3.2.
Naar aanleiding van wat op de zitting van 24 mei 2024 is besproken heeft het college een aantal keren aanvullende zoekslagen gedaan waardoor enkele aanvullende documenten die onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallen zijn aangetroffen en openbaar gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat de minister na het instellen van beroep niet tijdig beslissen door eisers alsnog op de bezwaarschriften heeft beslist. Dit betekent dat het procesbelang van eisers bij de beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen. De beroepen van eisers zijn in zoverre niet-ontvankelijk. Omdat de beroepen van eisers van rechtswege mede betrekking hebben op het alsnog genomen besluit van 6 oktober 2022 zal de rechtbank in deze procedure de rechtmatigheid van dit besluit beoordelen. De zaken 22/4628 en 22/4629 worden gezamenlijk beoordeeld omdat beide zaken op hetzelfde besluit zien. De rechtbank doet dit aan de hand van de door eisers ingediende gronden van beroep. De reacties van het college van 21 augustus 2024 en
29 november 2024 zal de rechtbank in de beoordeling meenemen, evenals de door eisers ingediende aanvullende reacties.
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid, zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is geen overgangsrecht. Nu het bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, is de Woo hierop van toepassing.
6. Bij de beoordeling van het beroep heeft de rechtbank kennis genomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde stukken.
Vooraf
7. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve op dat verweerder in deze zaak procedureel en inhoudelijk grote steken heeft laten vallen. Op de zitting op 24 mei 2024 is door verweerder erkend dat het dossier ‘een rommeltje’ was en is beloofd daar verbetering in aan te brengen. De afspraken die vervolgens op de zitting zijn gemaakt zijn echter door verweerder niet of maar gedeeltelijk uitgevoerd. Daardoor was de zitting van 7 maart 2025 nodig, waarna er opnieuw geschorst moest worden om verweerder in de gelegenheid te stellen ontbrekende informatie over te leggen. Deze handelwijze is erg onprofessioneel en heeft tot veel frustratie en onbegrip bij eisers geleid. Verder heeft de zaak aanzienlijk langer geduurd en meer inspanning aan de zijde van de rechtbank gevergd dan nodig was geweest als verweerder zijn besluitvorming zorgvuldiger had vormgegeven. De rechtbank roept verweerder daarom met klem op om zorgvuldiger om te gaan met Woo-verzoeken.
Heeft het college voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2022?
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het college met het bestreden besluit en haar aanvullingen van 21 augustus en 29 november 2024 ingegaan op alle punten uit eisers eerder ingediende brieven van 5 en 6 maart 2022. Daarmee is voldaan aan de opdracht die de rechtbank in haar uitspraak van 6 juli 2022 aan het college heeft meegegeven.
Of het college gevolgd kan worden in de ingenomen standpunt zal hieronder beoordeeld worden.
Zoekslag en ontbrekende stukken.
9. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3088).
Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de Afdeling niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743).
De Afdeling heeft ook eerder geoordeeld dat onder bepaalde omstandigheden in redelijkheid enig onderzoek van het bestuursorgaan worden verwacht of de ontbrekende informatie elders nog beschikbaar was. Hieruit kan geen verplichting worden afgeleid dat bij externen navraag moet worden gedaan naar documenten waarvan niet duidelijk is of deze hebben bestaan. Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2477) en 10 februari (ECLI:NL:RVS:2016:292).
10. Eisers voeren aan dat de zoekslag van het college niet zorgvuldig en onvoldoende uitgebreid is geweest. Eisers merken daarbij op dat het voor hen niet inzichtelijk is van welke ambtenaren de e-mailaccounts zijn doorzocht. Bovendien heeft het college ten onrechte de e-mailaccounts van (voormalig) bestuurders niet onderzocht.
10.1.
Het college heeft in de brief van 28 november 2024 uiteengezet waar en op welke termen naar documenten is gezocht. Het college heeft gezocht in de e-mailaccounts, persoonlijke mappen en openbare mappen van betrokken medewerkers en, meer specifiek, in de mappenstructuur en e-mailaccount van de behandelend ambtenaar van de bestemmingsplanherziening, het archief van de gemeente met betrekking tot de bestemmingsplanherziening en de verleende vergunning, de e-mailaccount van de voormalig en huidig behandelend ambtenaar van het Wob-verzoek en de toenmalige en huidige secretaris van de welstandscommissie en de mappenstructuur van de verleende bouwvergunningen en welstandsvergaderingen. Het college heeft ook aangegeven welke specifieke zoektermen zijn gebruikt.
10.2.
Ter zitting is namens het college verduidelijkt wat wordt verstaan onder de doorzochte mappenstructuur. Ook zijn de namen genoemd van de ambtenaren in wiens mappen en e-mailaccount is gezocht. Daarbij is de kanttekening gemaakt dat de e-mailaccounts van medewerkers die langer dan zes maanden uit dienst zijn niet meer kunnen worden ingezien. Om die reden zijn ook de e-mailaccounts van een tweetal betrokken wethouders ([naam 5] en [naam 6]) niet ingezien.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar en hoe is gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoeken vallen. Het college is niet gehouden screenshots of andere bewijsstukken van haar zoekslag te overleggen.
10.4.
De rechtbank is wel van oordeel dat het college niet het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om documenten uit de e-mailaccounts van voormalig medewerkers te achterhalen. De ter zitting gegeven uitleg van het college dat het beleid is dat de accounts van medewerkers die uit dienst gaan worden afgesloten en dat deze account vervolgens na zes maanden definitief wordt verwijderd, acht de rechtbank zonder enige onderbouwing niet aannemelijk. Van het college mag worden verwacht dat zij deze stellingen onderbouwt, bijvoorbeeld met een verklaring van een (externe) ICT specialist en/of iemand die verantwoordelijk is voor het te voeren beleid. Nu het college deze onderbouwing niet heeft geleverd, slaagt de beroepsgrond van eisers.
10.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college ook niet het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de welstandsadviezen en bijbehorende (gewaarmerkte) tekeningen te achterhalen. Door het college is ter zitting verklaard dat de secretaris van de welstandscommissie in dienst is van de gemeente, terwijl de welstandscommissie voor het overige een externe commissie is. Het college heeft uitgelegd dat de e-mailaccount en mappen van de secretaris zijn doorzocht. Omdat de welstandscommissie haar stukken van de gemeente, via de secretaris, ontving heeft het college geen aanleiding gezien navraag te doen bij de (externe) welstandscommissie Dorp, Stad en Land. De rechtbank acht dit onzorgvuldig en wijst erop dat uit de reactie van het college van 21 augustus 2024 en e-mailberichten van 26 en 27 maart 2020 van de welstandscommissie naar voren komt dat er in het verleden dingen mis zijn gegaan met het versturen van welstandsstukken. Ter zitting is dit ook benoemd door het college. Om die reden had het college bij de welstandscommissie navraag moeten doen naar onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallende welstandsstukken, meer specifiek de gewaarmerkte tekeningen behorende bij het welstandsadvies over de garage/berging en het welstandsadvies met bijbehorende tekeningen over de revisie van de bed & breakfast met zwembad naar aanleiding van de vergadering van 18 maart 2020. De beroepsgrond van eisers slaagt ook op dit punt.
11 Eisers voeren aan dat het niet geloofwaardig is dat er niet meer documenten onder het college berusten. Zij missen nog altijd verbeelding 001, de versies 002 en 003 hebben eisers wel eerder ontvangen. Eiseres stellen dat uit de nummering van de openbaar gemaakte verbeeldingen en uit het bestaan van een voorontwerp bestemmingsplan uit 2014 kan worden opgemaakt dat er nog een eerdere versie van de verbeelding moet zijn. Daarnaast missen zij een reactie van het college op een of meerder principe-aanvragen, en revisieaanvraag (of stukken die lijken op een aanvraag) voor de schuur/berging, een intentieovereenkomst of document met soortgelijke bedoeling naar aanleiding van een RIT traject en de stukken ter afwikkeling van de planschadeovereenkomst. Tot slot menen eisers dat er meer welstandsstukken moeten zijn.
Verbeelding/plankaart 001 (en ook de bijbehorende toelichting en regels?) (punt 1 Wob verzoek 1)
11.1.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er, zoals eisers stellen, een verbeelding 001 bestaat waarover het college zou moeten beschikken. Het college heeft verklaard dat de verbeelding op initiatief van [naam 4] is opgesteld en dat de verbeelding met volgnummer 002 de eerste verbeelding is die het college heeft ontvangen. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Daarbij betrekt zij het e-mailbericht van 24 oktober 2016 van de gemachtigde van [naam 4] waarbij verbeelding 002 als bijlage is verstuurd aan het college. In deze e-mail staat vermeld dat het gaat om ‘het eerste concept ontwerpbestemmingsplan (planregels, toelichting en verbeelding)’. Dit duidt er op dat er geen voorgaande versies van de genoemde stukken zijn. Dat in voornoemde e-mail gesproken wordt over een ‘concept’ in plaats van een ‘voorontwerp’ maakt dit niet anders. Beide termen duiden op hetzelfde. Ter zitting heeft het college toegelicht nadien nog meerdere versies van de planregels (6), de toelichting (7) en de verbeelding (6) te hebben ontvangen. Gelet op het voorgaande stelt het college terecht dat navraag bij externen niet kan worden verlangd.
Correspondentie en overeenkomsten met betrekking tot de principe-aanvraag uit de periode 2007-2019 (punt 3 Wob verzoek 1 en punt 2 Wob-verzoek 2).
11.2.
Naar oordeel van de rechtbank hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat er meer stukken moeten zijn ten aanzien van de principe-aanvraag. Het college erkent dat er twee trajecten over een RIT advies zijn geweest. Een eerste traject in 2014 is gestopt nadat bij brief van 4 juli 2014, afkomstig van de wethouder ruimtelijke ontwikkeling, wonen, projecten en financiën, is geadviseerd een rechterlijke procedure af te wachten, alvorens een aanvraag voor het wijzigen van het bestemmingsplan in te dienen. Hoewel deze brief als onderwerp ‘bestemmingsplan’ heeft, moet uit de inhoud van de brief worden afgeleid dat dit wel degelijk een reactie is op een principe-aanvraag. In deze brief van 4 juli 2014 wordt verwezen naar een intake bij het ruimtelijk team over het exploiteren van een bed & breakfast en een lunchroom. Het college heeft deze brief bij het bestreden besluit openbaar gemaakt. Uit deze brief kan, anders dan eisers stellen, niet worden afgeleid dat het college in principe akkoord was met de aanvraag van [naam 4]. Dat er nog een brief met ambtelijk advies moet zijn waarin dit akkoord wordt gegeven, kan dan ook niet uit voornoemde brief worden afgeleid. Dit volgt ook niet uit het de door eisers overgelegde Advies Ruimtelijke Intake team van december 2015-februari 2016, behorende bij het tweede RIT traject. Hierin staat weliswaar dat de vragen van [naam 4] met een frisse blik beantwoord moeten worden, ware het een geheel nieuw RIT-verzoek, maar dat betekent niet dat er ten aanzien van het eerste RIT traject meer stukken moeten zijn. Bovendien komt deze passage ook overeen met de verklaring van het college ter zitting, namelijk dat het tweede RIT traject - wat is aangevangen met het verzoek van 13 november 2015 en is afgesloten met een brief van 2 juni 2016 – een voorzetting is van het in 2014 on hold gezette RIT traject.
Over het ontbreken van het verzoek van [naam 4] uit 2014 om een RIT advies heeft het college ter zitting aangegeven geen daadwerkelijke aanvraag van een RIT advies te hebben aangetroffen, anders dan de openbaar gemaakte e-mailberichten die hierop zien. Uit deze interne e-mailberichten van de gemeente blijkt dat [naam 4] op het spreekuur is geweest, waarna vanuit de gemeente actie richting RIT is genomen. Gelet hierop is het niet ongeloofwaardig dat [naam 4] geen (schriftelijk) verzoek om een RIT advies heeft gedaan en het college hier dus ook niet over beschikt of behoort te beschikken.
Correspondentie van ná 21 augustus 2019 (punt 4 wob-verzoek 1)
11.3.
Eisers wijzen er op dat de advocaat van [naam 4] bij e-mailbericht van 28 oktober 2019 het college om een reactie heeft gevraagd. Bij e-mail van oktober 2019 heeft de advocaat het college gevraagd of al een terugkoppeling gegeven kan worden. Deze terugkoppeling is niet in de openbaar gemaakte stukken aangetroffen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het opmerkelijk en niet zorgvuldig is dat het college niet lijkt te hebben gereageerd op deze vragen, volgt hieruit niet dat het aannemelijk is dat het college wel beschikt of moet beschikken over een dergelijke terugkoppeling. Dit geldt ook voor wat betreft het ontbreken van een getekende planschadeovereenkomst.
11.4.
Eisers hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat er nog meer documenten zijn over een revisieaanvraag voor de schuur/berging. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van
22 juli 2022 al overwogen dat er nooit een formele aanvraag tot legalisatie van de schuur/berging is ingediend. Wat eisers in deze procedure naar voren hebben gebracht, maakt het niet aannemelijk dat er wel degelijk een aanvraag tot legalisatie van de schuur/berging moet zijn dan wel dat dit na de periode waar voornoemde uitspraak op ziet alsnog is gebeurd. Uit het hierboven genoemde e-mailbericht van 28 oktober 2019 komt naar voren dat besproken is om de revisietekeningen te voegen bij de verleende omgevingsvergunning. Los van de vraag of hiermee de juiste procedure is gevolgd, lijkt dit een verklaring voor het ontbreken van een revisieaanvraag voor de schuur/berging. Ook in het verslag van de vergadering van de welstandscommissie van 18 maart 2020 staan in de kolom ‘omschrijving aanvraag’ revisietekeningen genoemd, terwijl uit het welstandsadvies van 9 april 2020 blijkt dat de revisietekeningen zijn getoetst. Hieruit kan niet worden afgeleid dat er daarnaast een aanvraag(formulier) is. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er meer correspondentie moet zijn ten aanzien van vergunningaanvragen. De speculaties daarover van eisers zijn daarvoor onvoldoende.
11.5.
Ten aanzien van het welstandsadvies en de daarbij behorende tekeningen ten aanzien van de revisie van de bed & breakfast met zwembad en de gewaarmerkte tekeningen behorende bij het welstandsadvies van 9 april 2020 over de revisie van de schuur/berging verwijst de rechtbank naar wat onder 6.5. is overwogen. Hoewel het op zichzelf niet ongeloofwaardig is dat er vanwege de restricties rond Covid-19 geen fysieke bijeenkomsten meer gehouden werden en dat de tekeningen daarom niet gestempeld konden worden, had het op de weg van het college gelegen navraag te doen bij de externe commissie Dorp, Stad en Land.
Uitzonderingsgronden
12. De rechtbank stelt vast dat het college na de zitting van 7 maart 2025 een nieuwe versie van de gedeeltelijk openbaar gemaakte stukken heeft overgelegd waarin zorgvuldiger is gelakt. Door eisers wordt enkel aangevoerd dat het college de (vermoedelijke) datum onderaan de anterieure overeenkomst ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. De overige gelakte passages in dit document en in andere documenten worden door eisers niet betwist. De rechtbank zal zich daar dan ook niet over uitlaten.
12.1.
De rechtbank heeft de ongeschoonde versie van de anterieure overeenkomst ingezien en stelt vast dat op de laatste pagina van de overeenkomst zowel een paraaf als handtekening van partijen zijn weergegeven. Het college heeft deze gegevens in redelijkheid niet openbaar hoeven maken. De rechtbank stelt verder vast dat de ongeschoonde overeenkomst, onderaan op de laatste pagina, ook een datumstempel bevat. Deze datumstempel heeft het college evenmin openbaar gemaakt. Omdat het college nog altijd niet heeft aangegeven op welke gronden zij informatie heeft weggelakt, kan de rechtbank de juistheid hiervan niet controleren. Dit maakt dat de beroepsgrond slaagt. Om een einde te maken aan deze langlopende zaak zal de rechtbank hierbij zelf de datum openbaar maken, namelijk 7 februari 2018.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn.
13. Eisers hebben verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
13.1.
Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Bij de toerekening van deze termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding in een geval als dit, waarin een besluit na een eerdere vernietiging opnieuw, althans voor een gedeelte, aan de rechter wordt voorgelegd, geldt dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Indien echter in één van de rechterlijke procedures sprake is van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie, dan hierboven genoemd, dan komt de periode waarmee die behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan, maar voor rekening van de Staat. Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:1144).
Uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt ook dat in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
13.2.
De rechtbank heeft de zaken 22/4628 en 22/4629 gevoegd op zitting behandeld. Deze zaken hebben weliswaar betrekking op twee afzonderlijk door eiser ingediende Wob-verzoeken, maar nu die verzoeken beide aan het college zijn gericht en ook op dezelfde soort informatie zien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zaken die de facto in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Daar komt bij dat het college, in navolging van de rechtbank in de uitspraak van 6 juli 2022, uiteindelijk met één beslissing op de bezwaarschriften van eisers heeft besloten en de zaken ook bij de rechtbank gevoegd zijn behandeld. De rechtbank zal daarom eenmaal een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toekennen.
13.3.
Eisers hebben in deze zaken respectievelijk op 10 juni 2020 en 4 oktober 2020 hun bezwaarschriften ingediend. De redelijke termijn eindigde in beginsel op 10 juni 2022
.Deze uitspraak wordt gedaan op 10 september 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn in dit geval is overschreden met 39 maanden.
13.4.
Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, dat de redelijke termijn is overschreden leidt de overschrijding van de redelijke termijn met 39 maanden tot een schadevergoeding van in totaal € 3.500,-. Gelet op de zeer onzorgvuldige wijze waarop verweerder in deze dossiers is opgetreden moet de vertraging geheel aan verweerder worden toegerekend. Verweerder dient de schadevergoeding daarom aan eisers te betalen.

Conclusie en gevolgen

14. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het college niet al het mogelijke heeft gedaan wat van haar verwacht had mogen worden om de gevraagde stukken boven tafel te krijgen. De beroepen zijn daarom gegrond.
15. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 oktober 2022 en draagt het college op opnieuw op de bezwaarschriften van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient de minister rekening te houden met alles wat in deze uitspraak is overwogen. Concreet betekent dit dat de minister bij de externe welstandscommissie Dorp, Stad en Land moet navragen of zij onder reikwijdte van de verzoeken vallende documenten in het bezit hebben. Ook moet het college nader onderbouwen dat de e-mailaccounts van voormalig medewerkers van de gemeente niet meer ingezien kunnen worden, dan wel deze accounts alsnog doorzoeken op onder de reikwijdte van de verzoeken vallende documenten. Indien daarbij nieuwe documenten boven tafel komen zal het college moeten beoordelen of deze stukken geheel of volledig openbaar gemaakt moeten worden.
16. Omdat de beroepen gegrond zijn bepaalt de rechtbank dat het college het door eisers betaalde griffierecht in de zaken 22/4628 en 22/4629 aan hen moet vergoeden.
17. Het college moet ook de reiskosten van eiser voor een totaalbedrag van € 53,52 vergoeden. Dit bedraagt de kosten van het reizen met het openbaar vervoer zowel voor de zitting van 24 mei 2024 als de zitting van 7 maart 2025. Van overige proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 6 juli 2022;
  • draagt het college op om binnen zes weken opnieuw op eisers bezwaarschriften te beslissen;
  • bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 368,- vergoedt;
  • veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 53,52;
  • veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.