ECLI:NL:RBROT:2025:10977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
ROT 22/4809
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht

In deze zaak hebben eisers, wonende in Heerjansdam, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht. Het geschil betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), ingediend op 6 juni 2021. Het college heeft aanvankelijk het verzoek niet in behandeling genomen, maar heeft later, na bezwaar van eisers, besloten om de gevraagde stukken openbaar te maken. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, waarbij het college werd verzocht om nader onderzoek te doen naar de gevraagde documenten. Tijdens de zitting op 7 maart 2025 is het onderzoek hervat, maar het college heeft niet tijdig de benodigde informatie verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college procedureel en inhoudelijk tekort is geschoten in de behandeling van het Wob-verzoek. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat bepaalde documenten niet meer beschikbaar zijn en dat de zoekslag naar de gevraagde informatie niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 29 augustus 2022 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit Heerjansdam, eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht

(gemachtigden: mr. H. de Jong, [naam 1] en [naam 2]).

Inleiding

1.1.
Deze procedure ziet op eisers verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 6 juni 2021. Het college heeft hier bij het primaire besluit van 3 september 2021 op beslist.
1.2.
Het college heeft het bezwaar van eisers bij het bestreden besluit van 29 augustus 2022 gegrond verklaard en daarbij besloten alsnog tot openbaarmaking van de gevraagde stukken over te gaan.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024, gelijktijdig met de zaken 22/4628 en 22/4629, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde mr. H. de Jong van het college. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar de gevraagde stukken. Daarbij is afgesproken dat eisers een overzicht maken van de stukken die zij met prioriteit wensen te ontvangen.
1.4.
Op 27 mei 2024 hebben eisers het afgesproken overzicht verstrekt. Het college heeft bij brieven van 21 augustus en 28 november 2024 aanvullende stukken toegestuurd.
1.6.
Eisers hebben aanvullende reacties ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft de onderzoeken ter zitting op 7 maart 2025 hervat. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden [naam 1], [naam 2] en [naam 3] van het college. Het onderzoek ter zitting is geschorst het college in de gelegenheid te stellen om de processtukken (nogmaals) volledig aan de rechtbank te verstrekken.
1.8.
Het college heeft op 21 maart 2025 de processtukken overgelegd.
1.9.
Eisers hebben een nadere reactie ingediend en de rechtbank laten weten dat de rechtbank uitspraak kan doen zonder nadere zitting.
1.10.
Het college heeft niet binnen de gestelde termijn laten weten behoefte te hebben aan een nadere zitting.
1.11.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Op 6 juni 2021 hebben eisers op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om de volgende documenten te ontvangen:
Alle correspondentie, alsmede vastlegging van afspraken, met [naam 4]/Allegro B&B en/of zijn advocaat en/of zijn rechtsopvolgers ten aanzien van de percelen bij [adres] ([naam 5] en [naam 6]) uit de periode na 12 juni 2020 — heden. Wij denken aan brieven, e-mails, Whatsapp-berichten, gespreksverslagen e.d. Het betreft bijvoorbeeld correspondentie tussen advocatenkantoor Van Ardenne & Crince le Roy en de afdeling Publiekscontacten/Gemeentewinkel (zoals [naam 7]), en correspondentie met de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling.
In de e-mail van de welstandscommissie d.d. 14 april 2020 over de bebouwing (in het bijzonder de garage/berging) bij [adres] wordt verwezen naar eerdere correspondentie tussen deze commissie en [naam 8]. Graag ontvangen wij de volledige correspondentie tussen de welstandscommissie en [naam 8] en/of [naam 1].
Een vergunningaanvraag (extra legalisering) van [naam 4] die volgens u gedateerd zou zijn op 19 januari 2020.
Vergunningaanvraag 2020-010 (vermoedelijk van omstreeks eind januari 2020).
Een e-mail van [naam 4] met bijlage (revisietekening) die volgens [naam 4] omstreeks 9 september 2013 zou zijn verzonden n.a.v. een verzoek van [naam 9]. [naam 4] refereert aan deze e-mail en bijlagen in zijn e-mail d.d. 27 oktober 2017 (verzonden aan [naam 1] en [naam 10]).
De bijlagen bij de hiervoor vermelde mail van 27 oktober 2017 van [naam 4] (revisietekening, bijlage met afmetingen bijgebouwen, foto pergola).
Een gespreksverslag van de bijeenkomst die in 2017 (of 2018 ) zou zijn belegd aangaande de anterieure overeenkomst over [adres].
Alle bijlagen behorend bij het controlerapport over [adres] d.d. 15 december 2017, de controle is uitgevoerd op 26 oktober 2017.
De door de welstandscommissie gewaarmerkte tekeningen behorend bij het advies van de commissie d.d. 9 april 2020, met kenmerk ZWY20-0031 1.
2.2.
Bij besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek niet in behandeling genomen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op
29 januari 2022 hebben eisers het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar en het college verzocht alsnog op het bezwaar te beslissen.
2.3.
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eisers gegrond verklaard en het besluit van 3 september 2021 herroepen. Op 4 februari 2022 hebben eisers het college wederom in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn en het college gesommeerd alsnog op het verzoek te beslissen.
2.4.
Op 26 februari 2022 hebben eisers bij de rechtbank een beroep vanwege het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek van 6 juni 2021 ingediend.
2.5.
Bij uitspraak van 18 augustus 2022 heeft deze rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard en het college, op straffe van een dwangsom, opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Eisers zijn tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
2.6.
Bij uitspraak van 21 december 2022 van deze rechtbank is het verzet van eisers tegen de uitspraak van 18 augustus 2022 gegrond verklaard en is het college opgedragen, voor zover dit nog niet is gebeurd, alsnog op het Wob-verzoek van 6 juni 2021 van eisers te beslissen.

Het bestreden besluit

3.1.
Het college heeft bij het bestreden besluit van 29 augustus 2022 het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten alsnog tot openbaarmaking van de bij het verzoek van 6 juni 2021 gevraagde stukken over te gaan.
Ter motivering heeft het college verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 13 december 2021.
3.2.
Naar aanleiding van hetgeen op de zitting van 24 mei 2024 is besproken heeft het college een aanvullende zoekslag gedaan. Het college heeft daarbij een e-mailbericht van de gemachtigde van [naam 4] van 23 december 2020 aangetroffen en alsnog openbaar gemaakt. Datzelfde geldt voor een legaliseringsaanvraag van 29 januari 2020. Voor wat betreft de gewaarmerkte tekeningen stelt het college zich op het standpunt dat deze niet in het bezit van het college zijn.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers het besluit van 29 augustus 2022 in stand kan blijven. De reacties van het college van 21 augustus 2024 en 29 november 2024 zal de rechtbank in de beoordeling meenemen, evenals de door eisers ingediende aanvullende reacties.
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid, zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is geen overgangsrecht. Nu het bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, is de Woo hierop van toepassing.
6. Bij de beoordeling van het beroep heeft de rechtbank kennis genomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde stukken.
Vooraf
7. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve op dat verweerder in deze zaak procedureel en inhoudelijk grote steken heeft laten vallen. Bij het bestreden besluit is besloten om de door eisers gevraagde stukken openbaar te maken. Daarbij is verwezen naar een advies van de bezwaarschriftencommissie waarin echter niet inhoudelijk op het Woo-verzoek is ingegaan omdat verweerder bij het primaire besluit niet inhoudelijk op dat verzoek had besloten. Dat betekent dat verweerder zonder enige inhoudelijke motivering heeft besloten om het Woo-verzoek van eisers volledig in te willigen. Bij de uitvoering van het besluit stelt verweerder echter dat verschillende van de door eisers gevraagde documenten niet bestaan of niet bij verweerder aanwezig zijn en heeft verweerder in een aantal van de wel verstrekte documenten passages weggelakt. Waar verweerder de gevraagde informatie heeft gezocht en op welke wijze, is pas in de loop van de procedure duidelijk geworden. Het weglakken van informatie is in strijd met de beslissing om het Woo-verzoek volledig in te willigen, heeft onzorgvuldig plaatsgevonden en bovendien is niet gemotiveerd op welke gronden de gelakte passages zijn gelakt. Die motivering is ook pas in de loop van de procedure gekomen, evenals een zorgvuldiger gelakte versie van de stukken. Op de zitting op 24 mei 2024 is door verweerder erkend dat het dossier ‘een rommeltje’ was en is beloofd daar verbetering in aan te brengen. De afspraken die vervolgens op de zitting zijn gemaakt zijn echter door verweerder niet of maar gedeeltelijk uitgevoerd. Daardoor was de zitting van 7 maart 2025 nodig, waarna er opnieuw geschorst moest worden om verweerder in de gelegenheid te stellen ontbrekende informatie over te leggen. Deze handelwijze is erg onprofessioneel en heeft tot veel frustratie en onbegrip bij eisers geleid. Verder heeft de zaak aanzienlijk langer geduurd en meer inspanning aan de zijde van de rechtbank gevergd dan nodig was geweest als verweerder zijn besluitvorming zorgvuldiger had vormgegeven. De rechtbank roept verweerder daarom met klem op om zorgvuldiger om te gaan met Woo-verzoeken.
Zoekslag en ontbrekende documenten
5. Eisers voeren aan dat het niet geloofwaardig is dat er niet meer documenten zijn die vallen onder de punten 1, 3, 8 en 9 van het Wob-verzoek.
6. De rechtbank stelt vast de reikwijdte van het Wob-verzoek van 6 juni 2021 ten aanzien van de punten 3 en 9 overlappen met de Wob-verzoeken van 12 juni 2020 en 15 juli 2020 die aan de zaken 22/4628 en 22/4629 ten grondslag liggen. De rechtbank heeft in deze zaken op 10 september 2025 uitspraak gedaan. Ten aanzien van de punten 3 en 9 uit het Wob-verzoek verwijst de rechtbank naar deze uitspraak.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3088).
Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de Afdeling niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743).
De Afdeling heeft ook eerder geoordeeld dat onder bepaalde omstandigheden in redelijkheid enig onderzoek van het bestuursorgaan worden verwacht of de ontbrekende informatie elders nog beschikbaar was. Hieruit kan geen verplichting worden afgeleid dat bij externen navraag moet worden gedaan naar documenten waarvan niet duidelijk is of deze hebben bestaan. Zie de uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2477) en 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:292).
Correspondentie en vastleggingen van afspraken ten aanzien van de percelen Dorpstraat 28 over de periode van 12 juni 2020 tot 6 juni 2021 (punt 1 Wob-verzoek)
8.1.
Het college heeft in de brief van 28 november 2024 uiteengezet waar en op welke termen naar documenten is gezocht. Het college heeft gezocht in de mailboxen, persoonlijke mappen en openbare mappen van betrokken medewerkers en, meer specifiek, in de mappenstructuur en e-mailaccount van de behandelend ambtenaar van de omgevingsvergunning, de e-mailaccount van de voormalig en huidig behandelend ambtenaar van het Wob-verzoek, de persoonlijke map en de e-mailaccount van de omgevingsjurist, de mappenstructuur van de verleende bouwvergunningen en het archief van de gemeente met betrekking tot de verleende vergunningen. Daarbij is opgemerkt dat de omgevingsjurist die de zaken van [naam 4] behandelde inmiddels niet meer bij de gemeente werkzaam is, maar dat zijn e-mailaccount met een speciale tool wel is ingezien. In dit opzicht verschilt deze zaak met de zaken 22/4628 en 22/4629, waarin de e-mailaccounts van oud-medewerkers niet zijn ingezien. Het college heeft daarnaast ook aangegeven op welke termen is gezocht. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar en hoe is gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoek vallen.
8.2.
De rechtbank acht het geloofwaardig dat er niet meer documenten zijn dan de reeds openbaar gemaakte stukken. Hierbij betrekt de rechtbank ook de in het verweerschrift gegeven verklaring over de beperkte hoeveelheid correspondentie, namelijk dat er al vergunningen waren afgegeven en het bestemmingsplan onherroepelijk was vastgesteld. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer documenten moet beschikken. Dat er tussen juni 2020 en juni 2021 meerdere procedures, bij de rechtbank en in bezwaar, zijn gevoerd, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde van [naam 4] in het e-mail bericht van 23 december 2020 vraagt met wie hij kan bellen. Het is dan ook voorstelbaar dat er wel telefonisch contact is geweest, maar dat hiervan niets in documenten is vastgelegd. Voor wat betreft de verwijzing van eisers naar een verslag van een overleg tussen [naam 4] en de burgemeester wat eisers in een andere procedure hebben ontvangen, merkt dat rechtbank op dat een reeds openbaar gemaakt document niet nogmaals openbaar gemaakt kan worden.
Bijlagen controlerapport 15 december 2017 (punt 8 Wob-verzoek)
8.3.
Eisers hebben in hun beroepsgronden aangevoerd dat de bijlage metselwerk ontbreekt in het controlerapport en dat deze bijlage wel te vinden moet zijn. In zowel het bestreden besluit als de latere reacties van 21 augustus en 28 november 2024 is niet op dit punt ingegaan. Onduidelijk is of en waar naar dit document is gezocht. Dat betekent dat de rechtbank ook niet kan beoordelen of de zoekslag van het college op dit punt zorgvuldig is geweest. Evenmin kan beoordeeld worden of het geloofwaardig is dat deze bijlage niet is aangetroffen dan wel terecht niet openbaar is gemaakt. De beroepsgrond slaagt.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.1.
Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
9.2.
Deze zaak is gelijktijdig met de zaken 22/4628 en 22/4629 op zitting behandeld. Hoewel aan alle zaken afzonderlijke Wob-verzoeken ten grondslag liggen, zijn alle drie de verzoeken aan het college gericht en zien op dezelfde soort informatie. Ook in de gronden van beroep zit een bepaalde overlap omdat deze zijn gericht tegen dezelfde documenten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van zaken die de facto in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. De rechtbank zal daarom slechts eenmaal een schadevergoeding voor overschrijding voor de redelijke termijn toekennen. Verwezen wordt naar de uitspraak in de zaken 22/4628 en 22/4629.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van
29 augustus 2022. Dit betekent dat het college opnieuw op het bezwaar van eisers moet beslissen en daarbij deze uitspraak in acht moet nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de rechtbank dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. De reiskosten van eisers dient het college in de zaken 22/4628 en 22/4629 al te betalen en komen niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 augustus 2022;
  • draagt het college op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen;
  • bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.