ECLI:NL:RBROT:2025:10986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
83-078710-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen met gevangenisstraf en taakstraf

Op 27 augustus 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen, meermalen gepleegd. De verdachte, geboren in 1976, was ingeschreven op een adres in Nederland en had mr. G. Boot als raadsman. Tijdens de zitting werd de tenlastelegging, die was gewijzigd op verzoek van de officieren van justitie, mrs. R.P. Zwarts en M. Altena, besproken. De verdachte had procesafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie, waarbij de rechtbank niet betrokken was. De officier van justitie vorderde overeenkomstig deze afspraken een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen door gedurende een periode van meer dan vijf jaar crimineel geld te verbergen en te verhullen. De verdachte had zakelijke bankrekeningen ter beschikking gesteld voor het ontvangen van crimineel geld en dit vervolgens contant opgenomen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank overwoog dat de straffen in overeenstemming waren met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De tijd in voorlopige hechtenis werd in mindering gebracht op de gevangenisstraf.

De rechtbank concludeerde dat de gemaakte procesafspraken recht deden aan de ernst van het feit en dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van deze afspraken. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier mr. E.H. Karakus aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-078710-24
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. G. Boot, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie, mrs. R.P. Zwarts en M. Altena (hierna: officier van justitie), is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, hebben procesafspraken gemaakt over de afdoening van de strafzaak. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de (totstandkoming van de) procesafspraken. De procesafspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst die door de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie is ondertekend op 17 juli 2025. Voorafgaand aan de zitting heeft de officier van justitie de overeenkomst aan de rechtbank verstrekt.

4.Bewezenverklaring

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig de procesafspraken. Hij heeft de bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de procesafspraken geen bewijsverweren gevoerd.
4.3.
Bewezenverklaring
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Nu de verdediging geen (bewijs)verweren heeft gevoerd, zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten
laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in
de periode vanof omstreeks1 januari 2020 tot en met 10 maart 2025, te Ede en/of Veenendaal,
althans in Nederland, in vereniging,meermalen, van een geldbedrag (contante opnames door [verdachte] ),
-
de werkelijke aard,de herkomst
, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsingheeft
verborgen ofverhuld,
-dan wel
een geldbedrag heeft verborgen en/ofheeft verhuld wie de rechthebbenden op
dat geldbedrag warendie voorwerpenof het
geldbedragvoorhanden heeft
gehadovergedragen, heeft
ofheeft omgezet
, en/of
-gebruik heeft gemaakt
terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat
dat voorwerpdie voorwerpen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waswarenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Procesafspraken
De rechtbank heeft tijdens de zitting met de verdachte de procesafspraken besproken die hij en zijn raadsman met de officier van justitie zijn overeengekomen. Daarbij zijn de vrijwilligheid van de procesafspraken, de bewustheid van de verdachte ten aanzien van de (inhoud van de) procesafspraken en de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken aan de orde gesteld. Volgens beide partijen heeft ten behoeve van het opstellen van de procesafspraken uitvoerig overleg plaatsgevonden. De rechtbank is geen partij bij de procesafspraken en is niet gehouden tot naleving daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte weloverwogen en vrijwillig ingestemd met de procesafspraken en is hij zich bewust van de inhoud van de gemaakte afspraken, de procedure en de (mogelijke) gevolgen daarvan. Ook overigens is sprake van een eerlijk proces en voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt.
7.3.
Eis van de officier van justitie en standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De verdediging heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geen strafmaatverweren gevoerd.
7.4.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft de zakelijke bankrekeningen van de aan hem gelieerde ondernemingen veelvuldig ter beschikking gesteld om daar crimineel geld naar over te laten maken en dat geld vervolgens contant op te (laten) nemen. De verdachte heeft zich laten gebruiken als geldezel zonder nader onderzoek te doen naar de herkomst van de bedragen die op deze rekeningen werden gestort. Hij had moeten vermoeden dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Door zijn handelen heeft de verdachte opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. Dit vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt hierdoor ondermijnd. Verder wordt door witwassen het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden.
7.5
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.6
Conclusies van de rechtbank
Bij de ernst van het feit passen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. Bij de bepaling van de aard en grootte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de gemaakte procesafspraken, naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De in de procesafspraken overeengekomen straffen doen in voldoende mate recht aan de ernst van het feit en zijn, mede gelet op de omstandigheid dat is gekozen voor het maken van procesafspraken, redelijke straffen voor deze verdachte. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegend, acht de rechtbank de door partijen overeengekomen straffen in dit geval
passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft de voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst, op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.H. Karakus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks 1 januari 2020 tot en met 10 maart 2025, te Ede en/of Veenendaal, althans in Nederland, in vereniging, meermalen, van een geldbedrag (contante opnames door [verdachte] ),
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld,
-dan wel een geldbedrag heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen of het voorhanden heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-gebruik heeft gemaakt
terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.