ECLI:NL:RBROT:2025:10988

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
83-029313-25 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wegens medeplegen van gewoontewitwassen

Op 27 augustus 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 175.000,- toegewezen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, die bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst. De verdachte heeft verklaard de gemaakte afspraken te begrijpen en heeft vrijwillig ingestemd met de ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft bevestigd dat de verdachte zich bewust was van de rechtsgevolgen van zijn beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 175.000,- bedraagt, zoals overeengekomen in de procesafspraken. Tevens is de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 1080 dagen, mocht volledige betaling van het ontnemingsbedrag niet mogelijk zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-029313-25 (ontneming)
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.

1.Procedure

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2025, gelijktijdig met het onderzoek van de strafzaak.

2.Procesafspraken

De officieren van justitie mrs. R.P. Zwarts en M. Altena (hierna: officier van justitie) hebben een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel ingediend. Voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting hebben het Openbaar Ministerie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, procesafspraken gemaakt met betrekking tot de afdoening van de inhoudelijke strafzaak en de ontnemingsprocedure.
Wat de ontnemingsvordering betreft zijn partijen onder meer overeengekomen dat zowel het wederrechtelijk verkregen voordeel alsmede de betalingsverplichting van de verdachte zal worden vastgesteld op € 175.000,-.
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. De verdachte heeft verklaard dat hij goed begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn zaak hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, ook waar het gaat om de door de verdachte te aanvaarden betalingsverplichting samenhangend met het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting plaatsvindt in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijk regeling. Dit betekent dat zij in de onderhavige zaak zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.

3.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 27 augustus 2025 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) overeenkomstig de procesafspraken veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren wegens het medeplegen van gewoontewitwassen gepleegd in de periode van 1 januari 2020 tot en met 10 maart 2025. [1] Dit vonnis is niet onherroepelijk.

4.Vordering officier van justitie en standpunt verdediging

De vordering van de officier van justitie strekt tot:
- het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr op een bedrag van € 175.000,-;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 175.000,- ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de berekening in het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [2] (hierna: het ontnemingsrapport) en de gemaakte procesafspraken.
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie te volgen en heeft de hoogte van de ontnemingsvordering niet bestreden.

5.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat het strafbare feit door de veroordeelde is begaan.
Uit het ontnemingsrapport en de stukken van de onderliggende strafzaak blijkt dat door middel van en uit de baten van dit feit de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de berekening in het ontnemingsrapport. Deze berekening is in het ontnemingsrapport voldoende onderbouwd door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen. Het gevorderde bedrag waarop het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel wordt geschat en op basis waarvan de procesafspraken zijn gemaakt, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook, conform partijen in de procesafspraken hebben afgesproken, vastgesteld op € 175.000,-.

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken en de rechtbank stelt vast dat partijen in de procesafspraken hier ook niet vanaf zijn geweken. De betalingsverplichting van de veroordeelde zal daarom worden vastgesteld op
€ 175.000,-.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Onder verwijzing naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken zal de maximale duur van de gijzeling worden vastgesteld op 1080 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 175.000,-(zegge:
honderdvijfenzeventigduizend euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 175.000,-(zegge:
honderdvijfenzeventigduizend euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
1080(zegge:
duizend tachtig)
dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik , voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en E.M. Rocha , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.H. Karakus, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

Voetnoten

1.Dit vonnis is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de FIOD behorende bij onderzoek Elwick, met proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] .