In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, die momenteel in detentie zit, heeft een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, omdat hij geen inkomen heeft en zijn huurtermijnen niet kan betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet is verschenen op de zittingen van 29 juli en 5 september 2025, en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand door de gemeente is afgewezen. De totale huurachterstand bedraagt € 12.324,51, en de laatste huurbetaling vond plaats op 30 mei 2025. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, maar dat het belang van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming van de woonruimte van de verzoeker wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om in de huurwoning te blijven. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat de verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.