In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan Esso Rotterdam. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij ze 2,68% aan de preferente en 1,34% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. Esso, als een van de schuldeisers, weigerde in te stemmen met deze regeling en voerde aan dat de vorderingen niet te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van Esso slechts 1,43% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat is en dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft Esso bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.