ECLI:NL:RBROT:2025:11051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1439 en FT RK 25/1440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een huurder in het kader van de Faillissementswet

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 12 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een bedreigende situatie ondervond, aangezien er een vonnis tot ontruiming van haar woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster gedurende deze periode haar huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor schuldenaren om tijdelijk bescherming te krijgen tegen executiemaatregelen, zodat zij de kans krijgen om hun financiële situatie te stabiliseren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 15 september 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 12 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 12 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 5 september 2025.
Bij brief van 3 september 2025 heeft Hafkamp Groenenwegen Gerechtsdeurwaarders namens Stichting Havensteder (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank medegedeeld dat noch zij noch verweerster ter zitting zal verschijnen en dat verweerster zich aan het oordeel van de rechtbank refereert.
Ter zitting van 5 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , maatschappelijk werker bij het Wijkteam (hierna: begeleider).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft inkomen uit arbeid van circa € 1.850,- netto per maand. Daarnaast ontvangt verzoekster zorgtoeslag van € 131,08 per maand, huurtoeslag van € 378,58 en kindgebonden budget van € 769,25 per maand. De huur bedraagt € 683,58 per maand. De huur van augustus 2025 is – weliswaar te laat – op 4 augustus 2025 betaald. Op 11 augustus 2025 heeft verzoekster een bedrag van € 700,- betaald, om de huurachterstand in te lopen. De huur van september 2025 is op 25 augustus 2025 tijdig betaald. Verzoekster heeft deze betalingen zelf verricht. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Verweerster heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd en heeft in haar brief van 3 september 2025 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen en zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 juli 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 13 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 februari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft met haar inkomen uit arbeid en toeslagen van de Belastingdienst voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huurtermijn van augustus 2025 is – weliswaar te laat – op 4 augustus 2025 betaald. Op 11 augustus 2025 heeft verzoekster een bedrag van € 700,- betaald, om de huurachterstand in te lopen. De huurtermijn van september 2025 is op 25 augustus 2025 tijdig betaald. Verzoekster heeft deze betalingen zelf verricht. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 februari 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
12 augustus 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.