ECLI:NL:RBROT:2025:11076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
11799515 VZ VERZ 25-5122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkneemster zonder ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een huidtherapeut, had haar arbeidsovereenkomst met de verweerster, een onderneming gevestigd in Hellevoetsluis, aangevraagd te ontbinden. De verzoekster stelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door de arbeidsovereenkomst niet te verlengen en dat zij recht had op een billijke vergoeding en transitievergoeding. De verweerster daarentegen stelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen op 1 oktober 2025.

De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld. De communicatie tussen partijen was niet zodanig dat dit als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 29 september 2025, maar gaf de verzoekster de mogelijkheid om haar verzoek in te trekken tot en met 26 september 2025. De verzoekster kreeg geen billijke vergoeding of transitievergoeding toegewezen, omdat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De verzoekster werd ook veroordeeld in de proceskosten van de verweerster, die op € 678,- werden vastgesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11799515 VZ VERZ 25-5122
datum uitspraak: 17 september 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Zevenbergen (gemeente Moerdijk),
verzoekster,
gemachtigde: mr. C. van der Ven te Bergschenhoek,
tegen
[verweerster], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
gevestigd te Hellevoetsluis,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.P. Gasseling, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster], met bijlagen;
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juli 2025;
  • het verweerschrift van [verweerster], met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [verzoekster], met bijlagen.
1.2.
Op 10 september 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.
1.3.
[verzoekster] heeft haar verzoek aanvankelijk ingediend bij de kantonrechter in Bergen op Zoom. De kantonrechter heeft zich bij beschikking van 16 juli 2025 onbevoegd verklaard en de procedure verwezen naar de kantonrechter in Rotterdam. De kantonrechter in Rotterdam is bevoegd, omdat [verzoekster] haar werkzaamheden gewoonlijk in Hellevoetsluis (gemeente Voorne aan Zee) verrichtte en verweerster bovendien gevestigd is in die plaats.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoekster] werkt sinds 1 oktober 2024 bij [verweerster] als huidtherapeut, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot en met 30 september 2024. In deze procedure verzoekt [verzoekster] primair de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Subsidiair verzoekt zij om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding. In alle gevallen wil zij de wettelijke rente over de verzochte bedragen ontvangen, dat het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst ongeldig wordt verklaard en wil zij een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ontvangen. Volgens [verzoekster] heeft [verweerster] ernstig verwijtbaar gehandeld door de manier waarop zij heeft aangestuurd op het eindigen van de arbeidsovereenkomst.
2.2.
[verweerster] heeft geen bezwaar tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij wijst erop dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 1 oktober 2025 en bevestigt dat zij de transitievergoeding aan [verzoekster] zal betalen, maar zij heeft erop gewezen dat [verzoekster] geen recht heeft op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zonder toekenning van een billijke vergoeding. Voor toekenning van een billijke vergoeding is volgens [verweerster] geen aanleiding, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [verweerster] heeft erkend dat het non-concurrentiebeding nietig is.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.3.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 29 september 2025, omdat [verzoekster] dat verzoekt en [verweerster] daarmee instemt. De kantonrechter stelt [verzoekster] tot en met vrijdag 26 september 2025 in de gelegenheid om het verzoek op de voet van het bepaalde in artikel 7:686a lid 7 BW in te trekken.
[verweerster] heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel duidelijk is dat [verzoekster] er niet op had gerekend dat er een einde zou komen aan haar (tijdelijke) arbeidsovereenkomst en zij vindt dat zij een ‘tweede kans’ had moeten krijgen, is de manier waarop [verweerster] met haar heeft gecommuniceerd niet zodanig dat de hoge lat van ernstig verwijtbaar handelen wordt gehaald.
2.5.
Vast staat dat [verzoekster] en [verweerster] op 27 maart 2025 een gesprek met elkaar hebben gehad. De aanleiding voor dit gesprek was een berichtenwisseling op WhatsApp op 21 maart 2025. [verweerster] heeft [verzoekster] toen gevraagd of zij vergeten was een seal op een laserkop (van een apparaat voor laserontharing) te doen en om de deur van de salon af te sluiten. [verzoekster] heeft [verweerster] diezelfde dag gevraagd om binnenkort ‘serieus om de tafel heen te zitten’. In diezelfde app meldt [verzoekster] dat zij niet wordt gestimuleerd door de manier van werken en dat zij anders genoodzaakt is een andere baan te zoeken. Ook merkt zij op dat er volgens haar niet goed gecommuniceerd wordt (tussen neus en lippen door).
2.6.
Tussen 15 en 24 maart 2025 heeft [verzoekster] niet kunnen werken omdat haar moeder in kritieke toestand op de intensive care lag. Dit heeft grote (emotionele) impact op haar gehad. Hierover heeft zij steeds per WhatsApp contact gehad met [verweerster], die daar begripvol op heeft gereageerd. Op 25 maart 2025 is [verzoekster] weer aan het werk gegaan.
2.7.
Op 27 maart 2025 heeft [verzoekster] in de ochtend een training gevolgd. [verweerster] heeft in de middag een overleg gepland, volgens [verzoekster] was dit onaangekondigd. Vast staat in ieder geval dat het gesprek heeft plaatsgevonden. [verzoekster] en [verweerster] geven beiden een andere lezing van het verloop van dat gesprek en dan met name over de manier waarop [verzoekster] in dit gesprek heeft gereageerd. Wat wel duidelijk is, is dat in dit gesprek is gesproken over het functioneren van [verzoekster] en dat [verweerster] heeft laten weten dat zij niet van plan was om met [verzoekster] verder te gaan. [verweerster] heeft [verzoekster] ook gevraagd om haar sleutel van het pand in te leveren. Dat heeft [verzoekster] gedaan.
2.8.
[verzoekster] stelt dat het voor haar niet duidelijk was of zij op 27 maart 2025 op staande voet ontslagen was of niet. Zij heeft zich op 28 maart 2025 ziek gemeld. Die ziekmelding is door [verweerster] verwerkt. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van [verweerster] een e-mail gestuurd aan [verzoekster], waarin hij opmerkt dat [verzoekster] in het gesprek van 27 maart 2025 is vrijgesteld van haar werkzaamheden. Ook stelt hij in die brief dat sprake is van een onwerkbare situatie waardoor een einde van het dienstverband onvermijdelijk is. Hij stelt voor om een vaststellingsovereenkomst te sluiten en vraagt [verzoekster] om zijn e-mail aan haar (juridisch) adviseur te geven, zodat deze contact met hem kan opnemen.
2.9.
De bewindvoerder van [verzoekster] heeft op 1 en 2 april 2025 gereageerd op de e-mail van de gemachtigde van [verweerster]. In de reacties wordt aangegeven dat [verzoekster] het niet eens is met het (volgens haar) gegeven ontslag op staande voet en dat zij aanspraak maakt op loondoorbetaling. De bewindvoerder meldt dat nader advies wordt ingewonnen en dat (pas) daarna een gesprek met [verweerster] kan plaatsvinden. In de daarop volgende e-mail van 10 april 2025 van de (eerste) gemachtigde van [verzoekster] staat dat [verzoekster] door de gang van zaken op 27 maart 2025 ziek is geworden, dat zij zich verzet tegen het ontslag en/of de schorsing en dat zij niet akkoord gaat met de voorgestelde vaststellingsovereenkomst.
2.10.
Op 17 april 2025 volgt een uitgebreider bericht van de (huidige) gemachtigde van [verzoekster]. In deze e-mail stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat [verweerster] haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden door [verzoekster] niet eerder aan te spreken op haar functioneren en de aankondiging dat het dienstverband zou eindigen, zoals die is gedaan in het gesprek van 27 maart 2025, uit de lucht kwam vallen. [verzoekster] heeft zich hierdoor ziek moeten melden en vanwege haar ziekzijn kan er voorlopig geen mediation plaatsvinden, aldus de gemachtigde van [verzoekster]. Wel is door [verzoekster] een voorstel gedaan voor een vaststellingsovereenkomst, maar dit was voor [verweerster] niet acceptabel vanwege de hoge vergoedingen die daarin werden gevraagd. Op 2 mei 2025 heeft de gemachtigde van [verweerster] dit aan de gemachtigde van [verzoekster] laten weten. In diezelfde e-mail zegt hij het einde van het dienstverband per 1 oktober 2025 aan. Op 6 mei 2025 reageert de gemachtigde van [verzoekster] hierop met de aankondiging dat bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden ingediend.
2.11.
[verzoekster] is door de arbodienst waarbij [verweerster] is aangesloten uitgenodigd voor het spreekuur in verband met haar ziekmelding op 28 maart 2025. [verzoekster] heeft de geplande afspraak enkele keren moeten verzetten, in elk geval eenmaal omdat op datzelfde tijdstip een afspraak met haar therapeut gepland stond. Op 30 mei 2025 heeft [verweerster] een e-mail gestuurd aan [verzoekster] waarin zij waarschuwt dat zij gebruik zal maken van haar recht om de doorbetaling van het salaris op te schorten als [verzoekster] niet deelneemt aan de video-call die gepland staat met de bedrijfsarts op maandag 2 juni 2025.
2.12.
Op 2 juni 2025 heeft de afspraak met de bedrijfsarts plaatsgevonden. De bedrijfsarts oordeelt dat [verzoekster] niet belastbaar is voor eigen of aangepast werk en voorziet een verzuimduur van tussen de drie en zes maanden.
2.13.
De kantonrechter oordeelt dat uit de hierboven weergegeven contacten niet volgt dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster]. Een werkgever kan op enig moment tot de conclusie komen dat sprake is van een mismatch en dat het om die reden niet wenselijk is om de tijdelijke arbeidsovereenkomst te verlengen. De vraag of er sprake is (geweest) van disfunctioneren, is daarbij niet relevant. Voor een aanzegging dat een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet, is immers geen (geldige en voldragen) opzeggingsgrond en geen nadere onderbouwing nodig. De timing van het gesprek (en de uitkomst daarvan) is wellicht wat ongelukkig geweest, zo kort na de ziekenhuisopname van de moeder van [verzoekster], maar anderzijds had [verzoekster] zelf op 21 maart 2025 om een overleg gevraagd dat ‘binnenkort’ zou moeten plaatsvinden, omdat zij het nodige met [verweerster] te bespreken had. Dat de uitkomst van dit overleg vervolgens is geweest dat [verweerster] niet meer met [verzoekster] verder wilde, levert echter (ook) geen verwijtbaar handelen van [verweerster] op.
2.14.
Tot slot is ook geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen omdat [verweerster] [verzoekster] niet meer heeft toegelaten tot haar werkzaamheden. Dat lag ook niet voor de hand. [verzoekster] was immers ziek. De bedrijfsarts heeft op 2 juni 2025 geoordeeld dat [verzoekster] nog drie tot zes maanden ziek zal blijven. Bovendien had de gemachtigde van [verzoekster] al op 6 mei 2025 aangekondigd dat [verzoekster] zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou indienen.
2.15.
Gelet op de geschetste gang van zaken kan [verzoekster] [verweerster] niet verwijten dat zij heeft gezorgd voor een escalatie waardoor de arbeidsovereenkomst moet eindigen. Van ernstig verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.
Geen recht op een billijke vergoeding, geen recht op transitievergoeding
2.16.
Omdat [verweerster] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft [verzoekster] geen recht op een billijke vergoeding (artikel 7:671c lid 2 onder b BW). Dat verzoek wordt daarom afgewezen. Het ontbreken van ernstig verwijtbaar handelen betekent ook dat [verzoekster] geen recht heeft op de transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1 onder b BW).
Geen belang bij ongeldigverklaring non-concurrentiebeding
2.17.
[verweerster] heeft erkend dat het non-concurrentiebeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst nietig is. [verzoekster] heeft daarom geen belang bij toewijzing van haar verzoek om dit beding ongeldig te verklaren. Er is ook niet gebleken dat [verzoekster] bij indiening van het verzoekschrift belang had bij dit onderdeel, nu zij het non-concurrentiebeding niet eerder bij [verweerster] ter sprake heeft gebracht.
Ook het subsidiaire verzoek is niet toewijsbaar
2.18.
[verzoekster] heeft aan haar subsidiaire verzoek ten grondslag gelegd dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster]. Zij heeft in dat verband verwezen naar het bepaalde in artikel 7:673 lid 9 sub a BW. Ook die grondslag kan niet leiden tot toewijzing van de verzochte billijke vergoeding, nu [verweerster] gerechtigd was de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten na 1 oktober 2025, gezien de verwikkelingen die zich eind maart 2025 tussen partijen hebben voorgegaan. Niet gebleken is dat die verwikklingen de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster].
[verweerster] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.19.
Omdat de verzoeken van [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen de transitievergoeding en/of billijke vergoeding te betalen worden afgewezen, is er geen grondslag voor het toewijzen van een vergoeding aan buitengerechtelijke kosten. Ook dat verzoek wordt dus afgewezen.
Termijn intrekken verzoek
2.20.
[verzoekster] krijgt tot en met
vrijdag 26 september 2025de gelegenheid om haar verzoek in te trekken omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zonder dat aan haar een billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 7 BW). In het geval [verzoekster] gebruik maakt van die intrekkingsmogelijkheid eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege met ingang van 1 oktober 2025 en in dat geval is [verweerster] gehouden tot betaling van de transitievergoeding, zoals zij ook ter zitting heeft erkend.
[verzoekster] moet de proceskosten betalen
2.21.
Ongeacht de vraag of [verzoekster] al dan niet gebruik maakt van de mogelijkheid om het verzoek in te trekken, komen de proceskosten voor haar rekening. Zij krijgt immers voor het grootste gedeelte ongelijk. De kantonrechter begroot de kosten die [verzoekster] aan [verweerster] moet betalen op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 678,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.22.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [verzoekster] dat heeft gevraagd en [verweerster] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
stelt [verzoekster] tot en met
vrijdag 26 september 2025in de gelegenheid om het ontbindingsverzoek in te trekken door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de gemachtigde van [verweerster], te weten mr. R.P. Gasseling;
en voor het geval [verzoekster] van die intrekkingsmogelijkheid geen gebruik maakt:
3.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerster] met ingang van 29 september 2025;
3.3.
wijst de overige verzoeken van [verzoekster] af;
ongeacht de vraag of [verzoekster] al dan niet gebruik maakt van haar recht het ontbindingsverzoek in te trekken:
3.4.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerster] tot vandaag worden vastgesteld op € 678,-;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
51909