ECLI:NL:RBROT:2025:11089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/10/702396 / JE RK 25-1352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 15 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad verzocht om de minderjarige, geboren in 2020, onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling maar verzet zich tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de minderjarige, die momenteel in een crisispleeggezin verblijft, en over de opvoedvaardigheden van de moeder, die kampt met persoonlijke problematiek. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om een veilige opvoedsituatie te creëren en dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de moeder dichter bij haar eigen kracht komt en dat er passende hulpverlening voor zowel de moeder als de minderjarige wordt ingezet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/702396 / JE RK 25-1352
Datum uitspraak: 15 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Boelaars, kantoorhoudende te Rotterdam.
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 juli 2025, ontvangen op dezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger 1] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [vertegenwoordiger 2] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een crisispleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 4 mei 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 augustus 2025.
2.4.
Bij beschikking van 9 mei 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 4 augustus 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek en licht ter zitting het volgende toe. [minderjarige] heeft een forse ontwikkelingsachterstand. Het is onduidelijk of deze achterstand voortkomt uit kind-eigenproblematiek of onderstimulatie. De moeder houdt veel van [minderjarige] , maar zij heeft op dit moment veel aan haar hoofd. Mogelijk is er sprake van chronische persoonlijke problematiek. Om een veilige opvoedsituatie voor [minderjarige] te creëren is het nodig dat onderzoek wordt gedaan naar de behoeften van zowel [minderjarige] als de moeder, zodat zij passende hulpverlening kunnen krijgen. Het is nodig dat – binnen zes maanden – duidelijk wordt wat haalbaar is, zodat het perspectief van [minderjarige] kan worden bepaald.

4.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ingestemd met de ondertoezichtstelling. De moeder vindt het fijn als er een vaste jeugdbeschermer betrokken raakt die meekijkt en hulp inzet. De moeder voert verweer tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt primair om de machtiging af te wijzen. De moeder beseft dat zij een fout heeft gemaakt. Zij heeft hiervan geleerd en wenst weer voor [minderjarige] te zorgen. De moeder mist [minderjarige] en zij weet wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder staat bovendien open voor hulpverlening, zoals een plaatsing in een moeder-kindhuis. Dit wordt ook door ASVZ geadviseerd. Het is belangrijk om de band tussen de moeder en [minderjarige] sterk te houden. Zij zien elkaar op dit moment te weinig. Een machtiging uithuisplaatsing is een ingrijpende maatregel en moet zo kort mogelijk duren. Indien deze alsnog wordt verlengd, verzoekt de moeder subsidiair om na drie maanden een toetsmoment te creëren zodat kan worden bezien welke stappen gezet zijn en wat nog nodig is.

5.Het standpunt van de GI

De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Er is een vaste jeugdbeschermer beschikbaar voor de moeder die samen met haar kan kijken wat nodig is om de situatie te veranderen.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er al langere tijd zorgen zijn over de (instabiele en onveilige) opvoedsituatie [minderjarige] en de opvoedvaardigheden van de moeder. De zorgen zijn voornamelijk gelegen in de forse ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] . Zij maakt alleen klanken, laat bij spanningen repetitieve geluiden horen en zij is nog niet zindelijk. Maar er zijn ook zorgen over de mogelijkheden van de moeder om aan te sluiten bij de specifieke zorgvraag van [minderjarige] . De moeder kent een belast verleden, kampt met persoonlijke problematiek en neemt niet altijd beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige] . Het is positief te noemen dat de moeder de zorgen (deels) erkent en dat zij eerlijk is over haar situatie.
6.3.
De (intensieve) hulpverlening heeft de afgelopen jaren niet voldoende geleid tot een bestendige verbetering van de opvoedsituatie van [minderjarige] . De hulpverleners geven aan dat de samenwerking met de moeder lastig verloopt en dat zij zorgmijdend is. Hierdoor zijn voornoemde zorgen nog altijd aanwezig. Naar het oordeel van de kinderrechter is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om een stabiele en veilige (opvoed)situatie te creëren. De kinderrechter stelt [minderjarige] daarom onder toezicht voor, zoals verzocht, de duur van een jaar.
6.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
6.5.
Anders dan de moeder, is de kinderrechter van oordeel dat een thuisplaatsing van [minderjarige] nu niet in haar belang is. Er zijn zorgen over de (on)mogelijkheden van de moeder om aan te sluiten bij de specifieke zorgbehoefte van [minderjarige] en of zij in staat is haar de gestructureerde, voorspelbare en stimulerende opvoedsituatie te bieden die zij nodig heeft. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat haar verblijf in het pleeggezin wordt voortzet. Het gaat daar naar omstandigheden goed met haar en zij kan er voorlopig blijven. De kinderrechter ziet dat de moeder veel van [minderjarige] houdt en dat zij gemotiveerd is om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft in de moeder een vrouw gezien die graag wil, maar ook heel veel tegenslag in het leven kent. Dat maakt het leven voor haar een hele grote uitdaging. Het is zeer begrijpelijk dat zij het soms niet meer ziet zitten. Mede hierom is iedere stap vooruit er één van overwinning. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de moeder dichterbij haar eigen kracht gaat uitkomen en ondanks alles moed vindt om door te gaan. Een uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden is een realistische termijn gezien de complexe problematiek. Dit biedt de tijd om een bestendige stabilisatie van de (opvoed)situatie te realiseren. Ook geeft dit de moeder de tijd om zichzelf te herpakken en na te denken over de keuzes die zij wil gaan maken in het belang van [minderjarige] .
6.6.
In de komende periode verwacht de kinderrechter van de GI dat onderzocht wordt wat [minderjarige] en de moeder nodig hebben, zodat voor hen passende hulpverlening kan worden ingezet. Ook moet worden bezien onder welke voorwaarden naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder kan worden toegewerkt. Mogelijk is daar een moeder-kindopname voor nodig. Daarvoor geldt een wachtlijst. De kinderrechter verwacht van de GI dat er in de tussentijd aandacht blijft voor de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder.
6.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 15 juli 2025 tot 15 juli 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 4 augustus 2025 tot 4 februari 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.