ECLI:NL:RBROT:2025:11178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
11711231 CV EXPL 25-2152
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en bewijsopdracht bij overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Trivire en een gedaagde die in een woning van Trivire woont. De eiseres, Stichting Trivire, vordert ontruiming van de woning omdat de gedaagde volgens hen geen recht of titel heeft om daar te verblijven. De gedaagde beroept zich op een toezegging van de rechtsvoorgangster van Trivire, Progrez, die in een brief van december 2009 zou zijn gedaan, waarin werd gesteld dat de dochter van de huurder na het overlijden van haar moeder in de woning mocht blijven wonen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde moet bewijzen dat deze brief daadwerkelijk is verstuurd door Progrez. De gedaagde heeft in de procedure aangevoerd dat zij sinds 2011 samen met haar moeder in de woning heeft gewoond en dat zij mantelzorg heeft verleend. Trivire betwist echter de echtheid van de brief en stelt dat de gedaagde nooit een verzoek heeft gedaan om medehuurder te worden. De kantonrechter heeft de gedaagde opgedragen om bewijs te leveren van de brief en heeft een termijn gesteld voor het aanleveren van dit bewijs. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling na het leveren van bewijs door beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11711231 CV EXPL 25-2152
datum uitspraak: 25 september 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Trivire,
vestigingsplaats: Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. N. Vermeulen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 mei 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de aanvullende stukken van Trivire voor de zitting.
1.2.
Op 25 augustus 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [persoon A] namens Trivire met mr. Vermeulen;
  • mevrouw [gedaagde] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] woont in een woning van Trivire in Zwijndrecht. [1] Volgens Trivire heeft [gedaagde] geen recht of titel om daar te wonen. Daarom vordert Trivire dat [gedaagde] de woning moet ontruimen. Verder eist Trivire dat [gedaagde] tot het moment dat zij de woning verlaat een gebruiksvergoeding betaalt. [gedaagde] wil in de woning blijven wonen en volgens haar heeft zij daar ook recht op. Zij beroept zich onder andere op een toezegging die Progrez (de rechtsvoorgangster van Trivire) aan haar zou hebben gedaan in een brief van december 2009:
‘In dit kader is eveneens overeengekomen dat uw dochter na uw overlijden in de woning mag blijven wonen, mits zij blijft voldoen aan de geldende voorwaarden van de woningstichting. Deze regeling is opgesteld in nauw overleg met alle betrokken partijen en op hoge uitzondering.’
Trivire betwist dat deze brief in 2009 door Progrez aan de moeder van [gedaagde] is gestuurd. Om te kunnen beoordelen of het verweer van [gedaagde] kans van slagen heeft, moet worden vastgesteld of de brief van 28 december 2009 daadwerkelijk door Progrez aan [gedaagde] is gestuurd. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld dit te bewijzen. Hierna wordt toegelicht waarom deze tussenstap nodig is.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[gedaagde] (geboren op [geboortedatum] 1958) heeft in 2007 haar echtgenoot verloren en in 2008 haar vader. Na het overlijden van haar vader heeft [gedaagde] aan Trivire gevraagd om de huurovereenkomst voor het gehuurde op naam van haar moeder te zetten. Dat heeft Trivire gedaan. Vanaf maart 2009 was de moeder van [gedaagde] dan ook huurster van de woning.
[gedaagde] voert aan dat zij vanaf 2011 samen met haar moeder in de woning in Zwijndrecht heeft gewoond en totdat haar moeder in 2021 is overleden als mantelzorger voor haar heeft gezorgd. Trivire betwist dit laatste niet met zoveel woorden, maar zet er wel haar vraagtekens bij omdat actuele, relevante ‘bewijs’stukken ter onderbouwing ontbreken. Omdat het niet relevant is voor de beoordeling, wordt dit verder niet besproken.
Welke redenen geeft [gedaagde] om in de woning te mogen blijven?
2.3.
Volgens [gedaagde] heeft zij er recht op om in de woning te blijven wonen, omdat:
ze veel maatschappelijk werk doet in Zwijndrecht;
al vanaf 2011 in de woning woont en voor haar zieke moeder heeft gezorgd;
Trivire altijd heeft toegestaan dat ze hier woonde;
e rechtsvoorgangster van Trivire (Progrez) haar dat recht schriftelijk heeft gegeven in een brief van 28 december 2009;
het onredelijk zou zijn als zij de woning moet verlaten.
Medehuurder op grond van de wet?
2.4.
[gedaagde] heeft op grond van de wet geen recht of titel om in de woning te blijven wonen (gekregen). Zij heeft namelijk niet gesteld en uit de stukken blijkt ook niet dat zij ooit een verzoek aan Trivire of aan de rechter heeft gedaan om medehuurder te worden, zodat zij deze positie langs die weg ook nooit heeft gekregen. [gedaagde] beroept zich wel op de brief van Progrez maar, afgezien van de vraag of deze brief echt is, staat daarin dat zij toestemming krijgt om bij haar moeder in te wonen. Dat is iets anders (minder vergaand) dan medehuurder zijn. Daarom mocht [gedaagde] als samenwoner hoogstens zes maanden in de woning blijven wonen na het overlijden van haar moeder. [2] Voor de periode daarna geldt hierdoor dat [gedaagde] de huurovereenkomst niet automatisch heeft voortgezet. [3] [gedaagde] had binnen zes maanden na het overlijden van haar moeder een vordering bij de rechter kunnen instellen om te vragen of zij de huur mocht voortzetten. Zo’n eis heeft [gedaagde] niet binnen die termijn bij de rechter ingesteld. De redenen a, b en c maken dit niet verschoonbaar of anders.
Het is belangrijk om te weten of de brief van Progrez van 28 december 2009 echt is: [gedaagde] moet dit bewijzen
2.5.
De vierde reden (reden d) die [gedaagde] geeft, is dat Trivire haar toestemming heeft gegeven om bij haar moeder te wonen in het gehuurde én daarbij heeft toegezegd dat zij na het overlijden van haar moeder in de woning mag blijven wonen. Als dit waar is, zou dat [gedaagde] recht kunnen geven op een huurovereenkomst. Trivire zet echter vraagtekens bij de echtheid van deze brief en de kantonrechter begrijpt dat. De brief is van eind 2009, terwijl [gedaagde] naar eigen zeggen pas vanaf 2011 in de woning woonde. Ook is de moeder van [gedaagde] pas in 2021 overleden. Dat maakt het opmerkelijk dat er in een brief van 2009 al wordt gerefereerd aan de situatie na haar overlijden. Verder staat er volgens Trivire een typefout in de naam van de ondertekenaar van de brief, klopt de naam van de afdeling niet en is het briefhoofd niet juist.
2.6.
[gedaagde] beroept zich op het rechtsgevolg van de brief, namelijk dat er een afspraak tussen haar en Trivire bestaat dat zij in de woning mag wonen. Daarom heeft [gedaagde] de bewijslast van haar stelling dat de brief van 28 december 2009 echt is en krijgt zij een bewijsopdracht.
2.7.
Direct nadat [gedaagde] bewijs heeft geleverd, mag Trivire (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is en of reden e nog moet worden beoordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [gedaagde] op om te bewijzen dat de brief van Progrez van 28 december 2009 echt is;
schriftelijk bewijs
3.2.
bepaalt dat als [gedaagde] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
23 oktober 2025om 10:00 uur in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.3.
bepaalt dat als [gedaagde] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden december 2025 en januari en februari 2026;
3.4.
wijst erop dat [gedaagde] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
3.5.
bepaalt dat als [gedaagde] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703

Voetnoten

1.[adres]
2.Als zij toen voldeed aan de wettelijke eis dat zij haar hoofdverblijf had in de woonruimte en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding had. Dat staat in de eerste zin van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Dat volgt uit de tweede zin van artikel 7:268 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek