In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Trivire en een gedaagde die in een woning van Trivire woont. De eiseres, Stichting Trivire, vordert ontruiming van de woning omdat de gedaagde volgens hen geen recht of titel heeft om daar te verblijven. De gedaagde beroept zich op een toezegging van de rechtsvoorgangster van Trivire, Progrez, die in een brief van december 2009 zou zijn gedaan, waarin werd gesteld dat de dochter van de huurder na het overlijden van haar moeder in de woning mocht blijven wonen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde moet bewijzen dat deze brief daadwerkelijk is verstuurd door Progrez. De gedaagde heeft in de procedure aangevoerd dat zij sinds 2011 samen met haar moeder in de woning heeft gewoond en dat zij mantelzorg heeft verleend. Trivire betwist echter de echtheid van de brief en stelt dat de gedaagde nooit een verzoek heeft gedaan om medehuurder te worden. De kantonrechter heeft de gedaagde opgedragen om bewijs te leveren van de brief en heeft een termijn gesteld voor het aanleveren van dit bewijs. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling na het leveren van bewijs door beide partijen.