In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker en zijn partner, een gemeenschapsonderdaan, ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter de bijstandsuitkering van verzoeker verlaagd naar de norm voor een alleenstaande, omdat zijn partner volgens het college geen geldige verblijfstitel meer zou hebben. Dit besluit volgde na navraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waarbij het college verzuimd heeft om relevante informatie over de arbeidsovereenkomst en loonstroken van de partner te verstrekken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er voldoende spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar het verblijfsrecht van verzoekers partner en dat de beslissing van het college waarschijnlijk niet in stand zou blijven bij een bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst, waardoor verzoeker en zijn partner weer recht hebben op een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het college in het onderzoeken van het verblijfsrecht van gemeenschapsonderdanen en de noodzaak om relevante informatie te delen met de IND. De voorlopige voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.