ECLI:NL:RBROT:2025:11224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
FT RK 25-1520
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsprocedure van vennootschappen onder firma en besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij de vennootschap onder firma [verzoekster 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 2] betrokken zijn. De curator, [curator 1], had verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V. De rechtbank oordeelde dat er een substantiële vordering van [verzoekster 1] op [verweerster] B.V. resteert, die niet kan worden terugbetaald. De curator had vastgesteld dat de administratie van [verzoekster 2] niet was ontvangen en dat de vordering van [verzoekster 1] op [verzoekster 2] boekhoudkundig was verwerkt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een toestand van hebben opgehouden te betalen, aangezien [verweerster] B.V. niet in staat was om de openstaande vorderingen te voldoen. De rechtbank verklaarde [verweerster] B.V. in staat van faillissement en benoemde mr. C.G.E. Prenger als rechter-commissaris en mr. [curator 2] als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
[insolventienummer]
Uitspraak: 11 september 2025
VONNIS op het op 27 augustus 2025 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
[curator 1] in haar hoedanigheid van curator in de faillissementen van:

1. de vennootschap onder firma [verzoekster 1]

en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
verzoeksters,
advocaat mr. J.E.T. van Oort,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
[adres]
[postcode] [plaats 2] ,
statutair gevestigd te [plaats 2] ,
verweerster.

1.De procedure

Verzoeksters, bij monde van mr. J.E.T van Oort , advocaat, en verweerster, bij monde van haar bestuurder, de heer [persoon A] , zijn in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten partijen

2.1
Standpunt verzoekster
Bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 12 november 2024 zijn de vennootschap onder
firma [verzoekster 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 2] in staat van faillissement, met aanstelling van [curator 1] tot curator (hierna: de curator). [verzoekster 1] (verder: [verzoekster 1] ) heeft twee vennoten. Dat zijn [verzoekster 2] (verder: [verzoekster 2] ) en [bedrijf] Bestuurders van [verzoekster 2] zijn: de heer [persoon A] (verder: [persoon A] ) en [verweerster] B.V (verder: verweerster). Verweerster is enig aandeelhouder van [verzoekster 2] . [persoon A] is (enig) bestuurder en aandeelhouder van verweerster.
De curator heeft in het kader van haar taakuitoefening de administratie van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] opgevraagd. De administratie van [verzoekster 1] is ten dele ontvangen en de administratie van [verzoekster 2] is niet ontvangen. Uit de wel door de curator ontvangen administratie blijkt dat [verzoekster 1] een substantiële (rekeningcourant) vordering heeft op [verzoekster 2] . Uit de grootboekkaarten blijkt een vordering van €155.616,65 en uit de jaarrekening 2023 van [verzoekster 1] blijkt een vordering van € 139.229,-.
Op 2 juni 2025 heeft de curator een gesprek met [persoon A] gevoerd om inlichtingen te verkrijgen over onder andere over die (rekening-courant)vorderingen. Het gespreksverslag is aangehecht aan het verzoekschrift als bijlage 3. De curator heeft in dat verband bij [persoon A] navraag gedaan naar de redenen voor het bestaan van zo’n grote vordering op [verzoekster 2] , daar [verzoekster 2] niet eens over een eigen bankrekening beschikte. [persoon A] heeft in het gesprek verteld dat alle opnames en stortingen door [verzoekster 2] in feite via de bankrekening van verweerster liepen. De vordering van [verzoekster 1] op [verzoekster 2] is alleen boekhoudkundig zo verwerkt. In feite heeft [verzoekster 1] dus alle (aan [verzoekster 2] ) betaalde bedragen op de rekening van verweerster betaald.
Volgens de curator heeft [verzoekster 1] derhalve een vordering op verweerster ter hoogte van het saldo van de rekeningcourant op [verzoekster 2] . De betalingen zijn in feite immers door [verzoekster 1] aan verweerster gedaan. Volgens de curator was er voor de betalingen aan verweerster geen rechtsgrond. Naast de betalingen die in rekening-courant zijn geboekt, heeft de bestuurder van verweerster ook nog salarisbetalingen gekregen.
Indien er geen vordering van [verzoekster 1] op verweerster is, is er bovendien een vordering van [verzoekster 2] op verweerster ter hoogte van het saldo van de (rekening-courant)vordering van [verzoekster 1] op [verzoekster 2] . [verzoekster 2] had immers geen bankrekening en derhalve heeft [verzoekster 2] de (boekhoudkundig) aan haar betaalde bedragen direct 1 op 1 doorgestort naar verweerster. Daardoor is een (rekening-courant)vordering van [verzoekster 2] op verweerster [verweerster] ontstaan.
Als steunvordering heeft verzoekster een vordering overgelegd van de Belastingdienst op verweerster van € 41.656,-. Er is sprake van pluraliteit van schuldeisers en verweerster verkeert derhalve in een toestand waarin zij is opgehouden te betalen.
2.2
Standpunt verweerster
De hoogte van de door verzoeksters gepretendeerde vorderingen wordt door verweerster betwist. De jaarrekening van 2023 van [verzoekster 1] klopt namelijk niet. Verweerster geeft aan niet te weten wat de boekhouder precies heeft gedaan en waarom. Volgens verweerster kan het wel kloppen dat er een bedrag van € 80.000 aan [verzoekster 1] dient te worden terugbetaald. Desgevraagd heeft verweerster aangegeven dat er geen middelen zijn om dit (niet betwiste) bedrag terug te betalen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
De faillietverklaring wordt uitgesproken indien summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Voor het bestaan van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat sprake is van een toestand van hebben opgehouden te betalen, is vereist dat sprake is van het onbetaald laten van een opeisbare vordering en voorts van pluraliteit van schuldeisers
Ten aanzien van de vordering van [verzoekster 1] heeft verweerster erkend dat er een bedrag open staat. Verweerster stelt (ongemotiveerd) dat het bedrag lager is dan gevorderd wordt. Nu niet in geschil is dat er een vordering van substantiële omvang resteert die niet kan worden terugbetaald, en verweerster in dat kader eerder heeft benoemd dat dit een bedrag van circa € 80.000,- zou moeten zijn, is van het vorderingsrecht van [verzoekster 1] summierlijk gebleken. In het kader van de faillissementsprocedure hoeft de exacte hoogte van de vordering niet te worden vastgesteld. De door verzoekster gestelde steunvordering wordt door verweerster (ook) niet betwist, zodat van die vordering eveneens summierlijk is gebleken.
Nu vast is komen te staan dat [verzoekster 1] een aanzienlijk bedrag te vorderen heeft van verweerster en dat dit bedrag en ook de steunvordering door verweerster onbetaald is gelaten en er ook geen middelen zijn om dit bedrag te betalen, is summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster sub 1 (de curator voor [verzoekster 1] ) en van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat de verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen .
Of verzoekster sub 2 (de curator voor [verzoekster 2] ) een vorderingsrecht heeft op verweerster kan in het midden blijven, om dat met het voorgaande reeds van een faillissementstoestand is gebleken.
Het faillissement zal dan ook uitgesproken worden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verweerster] B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. [curator 2] , advocaat te [plaats 1] ;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.