Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2025 in de zaak tussen
h.o.d.n. [bedrijf 1], gevestigd in [plaats 2] , verzoekster
de burgemeester van Rotterdam
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- De eenmanszaak [bedrijf 1] is volgens het handelsregister een nevenvestiging van [bedrijf 2] (hoofdvestiging). Een andere nevenvestiging van [bedrijf 2] is [bedrijf 3] . Verzoekster is eigenaar van de hoofdvestiging en beide nevenvestigingen.
- Verzoekster stond van 9 februari 2020 tot 16 februari 2024 ingeschreven in het handelsregister als gevolmachtigde van de eenmanszaak [bedrijf 4] , waarvan [ex-partner] eigenaar was. Op 15 februari 2024 is deze eenmanszaak overgedragen aan [bedrijf 2] .
- Op 26 maart 2024 is [ex-partner] met een soortgelijke onderneming, [bedrijf 5] , failliet gegaan. Kort daarvoor, op 15 februari 2024, is de nevenvestiging [bedrijf 3] door verzoekster in het handelsregister ingeschreven.
- [bedrijf 3] en de inmiddels failliete vennootschap [bedrijf 5] zijn zakelijk verbonden (geweest):
- [bedrijf 3] maakt gebruik van de website van [bedrijf 5] ;
- Uit verzoeksters reactie van 28 maart 2025 volgt dat voor de overname c.q. het gebruik van de website geen zakelijke afspraken over betalingen zijn gemaakt tussen verzoekster en [ex-partner] ;
- Op 16 april 2024 heeft verzoekster het leasecontract voor een bestelbus overgenomen van [ex-partner] / [bedrijf 4] (de handelsnaam van [bedrijf 5] );
- De namen [bedrijf 3] en [bedrijf 5] komen deels overeen (‘ [naam 2] ’).
- Verzoekster en [ex-partner] zijn in 2019 samen verdachte geweest in twee strafzaken.
- [bedrijf 3] is een technisch installatiebedrijf voor het installeren van airconditioning en zonnepanelen. Verzoekster heeft geen technische achtergrond. Uit reviews van klanten op de website van [bedrijf 3] blijkt dat [ex-partner] werkzaam is (geweest) voor [bedrijf 3] . Verzoekster heeft hierover verklaard dat [ex-partner] haar vrijwillig ondersteunt en tevens praktijkbegeleider is voor stagiaires, omdat hij over de benodigde STEK-certificering beschikt. Volgens de burgemeester is niet geloofwaardig dat hij dit op puur vrijwillige basis doet, omdat dat onzakelijk zou zijn.
- Op LinkedIn heeft [ex-partner] geschreven dat hij momenteel eigenaar is van vijf horecazaken op een camping en daarnaast nog een uitzendbureau runt ‘in de bouw, infra, techniek en productie’. De B.V. van [ex-partner] is echter failliet. De gevraagde vergunningen betreffen een horecazaak op een camping. De door [ex-partner] beschreven werkzaamheden komen overeen met de werkzaamheden van [bedrijf 3] zoals vermeld in het handelsregister: het inhuren van zzp’ers voor bepaalde klanten en projecten.
- Verzoekster en [ex-partner] zijn getrouwd geweest en hebben samen een kind. Zij ontving haar post (tijdelijk) op het adres van [ex-partner] aan [adres 2] in [plaats 1] .
Samenhang met de vergunningDe gevraagde vergunningen maken het in principe mogelijk om de bij 3.1. genoemde strafbare feiten te plegen, vooral omdat de horecabranche in het algemeen kwetsbaar is voor strafbare feiten met een relatie tot drugs, geweld en fraude. Dit neemt niet weg dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mate van het gevaar dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Daarbij is van belang dat het gaat om een exploitatievergunning voor een eetcafé/cafetaria op een camping en dus niet een (eet)café in de stad, met veel uitgaanspubliek, waar de kans op bijvoorbeeld een geweldsdelict naar alle waarschijnlijkheid aanmerkelijk groter is. De burgemeester zal daarom in bezwaar nader moeten motiveren hoe groot het risico daadwerkelijk is dat misbruik van de vergunningen zal worden gemaakt. Ook zal de burgemeester moeten motiveren of wellicht met een vergunning onder voorschriften, zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob, kan worden volstaan.