In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het op voorraad hebben van ketamine en het voorbereiden van verdovende middelen. De verdenkingen tegen de verdachte waren gebaseerd op berichten die waren verstuurd door een Signal-gebruiker met de naam [gebruikersnaam]. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker van dit account was, waardoor de bewijsvoering onvoldoende was. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de dagvaarding nietig was voor feit 3 en dat de verdachte voor de andere feiten niet wettig en overtuigend was bewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank benadrukte dat de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten van het Wetboek van Strafvordering, wat leidde tot de nietigheid van de dagvaarding voor feit 3. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum vermeld in het vonnis.