In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorbereiden van een diefstal met geweld, afpersing en opzettelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 2001 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Raza. De officier van justitie, mr. I. Barendregt, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het opzet op een specifiek misdrijf en de beschikbaarheid van middelen met een crimineel doel centraal stonden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De chats en telefoongesprekken tussen de verdachte en medeverdachten gaven weliswaar aanleiding tot verdenking, maar de rechtbank oordeelde dat de plannen voor de overval niet concreet genoeg waren om te spreken van strafbare voorbereidingshandelingen. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
De rechtbank benadrukte dat de inhoud van de chatberichten onvoldoende concreet was om een specifiek misdadig doel vast te stellen. De verdachte en de medeverdachten hadden weliswaar gesproken over een mogelijke overval, maar de plannen waren niet zodanig uitgewerkt dat er sprake was van een strafbare voorbereiding in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij.