ECLI:NL:RBROT:2025:11276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
25/6689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder, had een bijstandsuitkering die door het dagelijks bestuur van GR Sociaal was ingetrokken. De reden voor deze intrekking was dat verzoekster hoofdverblijf zou hebben in dezelfde woning als de vader van haar kind, [persoon X]. Uit het onderzoek van het dagelijks bestuur, dat onder andere bestond uit waarnemingen, een huisbezoek en verklaringen van betrokkenen, bleek dat het maatschappelijk leven van [persoon X] zich in de woning van verzoekster bevond. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet langer als alleenstaande ouder kon worden beschouwd, omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de hoofdverblijfplaats van belang is voor de toekenning van bijstandsuitkeringen en dat de intenties van verzoekster en [persoon X] niet van invloed zijn op de juridische beoordeling. De uitspraak heeft ook implicaties voor de toekomst van de betrokken partijen, waarbij de voorzieningenrechter hoopte op overleg tussen hen om verdere complicaties te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6689

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoekster

wettelijk vertegenwoordigd door
[naam bewindvoerderskantoor], bewindvoerder
(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal, het dagelijks bestuur

(gemachtigde: mr. T. Franssen).

Samenvatting

Het dagelijks bestuur heeft de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken, omdat zij hoofdverblijf zou hebben in dezelfde woning als de vader van haar kind, [persoon X] ( [persoon X] . Uit de verklaringen van verzoekster en [persoon X] , waarnemingen, het huisbezoek en het administratieve deel van het onderzoek blijkt dat het maatschappelijk leven van [persoon X] zich bevindt in verzoeksters woning. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van verzoekster mocht intrekken, omdat zij voor de bijstand niet langer kon worden beschouwd als alleenstaande ouder. Het verzoek wordt afgewezen.

Procesverloop

1. Het dagelijks bestuur heeft met het besluit van 4 februari 2025 de bijstandsuitkering van verzoekster geblokkeerd per 28 januari 2025. Met het besluit van 12 februari 2025 heeft het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken per 8 januari 2025. Met het bestreden besluit van 23 juli 2025 op het het bezwaar van verzoekster is het dagelijks bestuur bij deze besluiten gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het dagelijks bestuur heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, [persoon A] (begeleider van verzoekster), [persoon B] , [persoon C] (beiden namens de bewindvoerder) en de gemachtigde van het dagelijks bestuur.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
4. Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Zij staat samen met haar minderjarige dochter ( [voornaam minderjarige] ) ingeschreven op het adres [adres 1] in Zwijndrecht. De vader van [voornaam minderjarige] ( [persoon X] staat ingeschreven op het adres van zijn ouders aan de [adres 2] in Poortugaal.
5. Het dagelijks bestuur heeft in 2023 een anonieme melding ontvangen dat [persoon X] bij verzoekster in Zwijndrecht woont. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens een onderzoek opgestart om te zien of verzoekster nog recht heeft op een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Het dagelijks bestuur stelt dat verzoekster en [persoon X] hun hoofdverblijf hebben op verzoeksters adres in Zwijndrecht. Omdat zij ook samen een kind hebben, heeft verzoekster volgens het dagelijks bestuur geen recht op een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst. Verzoekster heeft tijdens de bezwaarprocedure de zaak ook al voorgelegd aan de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft toen bepaald dat verzoeksters bijstandsuitkering moet worden doorbetaald tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar [1] . Deze voorlopige voorziening is op 3 september 2025 uitgewerkt.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
8. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
9. Verzoekster heeft door de intrekking van haar uitkering geen inkomsten meer om in haar levensonderhoud te voorzien. Er is niet gebleken dat zij andere inkomsten heeft. De voorzieningenrechter ziet hierin een spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Beoordelingsperiode
10. De beoordelingsperiode voor de bestuursrechter loopt van 8 januari 2025 (datum intrekking uitkering) tot en met 12 februari 2025 (datum van het intrekkingsbesluit).
Wat zijn de regels?
11. Verzoekster en [persoon X] hebben samen een kind. Als verzoekster en [persoon X] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dan is er sprake van een gezamenlijke huishouding [2] . Als er sprake is van een gezamenlijke huishouding, dan heeft verzoekster geen recht op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
12. Voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, is bepalend de plaats waar hij daadwerkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarvoor is niet alleen bepalend waar hij het merendeel van de tijd overdag verblijft en waar hij de nacht doorbrengt, maar ook waar zich zijn persoonlijke bezittingen, zijn kleding en zijn verzorgingsproducten bevinden en waar hij doorgaans de maaltijd gebruikt, doucht en de was doet en waar hij zijn zaken behartigt. In dit verband is mede van betekenis waar de belanghebbende zijn post ontvangt en waar hij zijn administratie verzorgt en bewaart en op welk adres zijn telefoon- en internetaansluitingen en zijn verzekeringen betrekking hebben. Daarnaast is voor de vraag waar het centrum van het maatschappelijk leven van een belanghebbende is van betekenis waar zich zijn huisarts en apotheek bevinden, waar hij eventuele sportactiviteiten verricht en waar hij zijn sociale contacten onderhoudt [3] .
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
13. Het dagelijks bestuur heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de vraag waar [persoon X] zijn hoofdverblijf heeft. Uit de verklaringen van verzoekster en [persoon X] , waarnemingen, het huisbezoek en het administratieve deel van het onderzoek blijkt dat het maatschappelijk leven van [persoon X] zich bevindt in verzoeksters woning. Hij slaapt vaak in de woning van zijn ouders in Poortugaal en daar liggen ook zijn persoonlijke spullen, maar zijn sociale leven speelt zich af bij verzoekster en hun dochter. Hij overnacht soms in verzoeksters woning en zij verklaren allebei dat [persoon X] meer tijd bij verzoekster doorbrengt dan in zijn eigen woning. Door het dagelijks bestuur is meerdere keren gezien dat [persoon X] met een sleutel verzoeksters woning binnen ging. Verder worden de meeste pinbetalingen van [persoon X] gedaan in de woonplaats van verzoekster (79% van alle transacties). [persoon X] is de mantelzorger en coach van verzoekster, omdat zij verder niemand heeft die zij vertrouwt. Daarnaast is hij een zeer betrokken vader voor hun dochter. Het is bewonderenswaardig hoe [persoon X] zijn rol als vader en steun en toeverlaat oppakt, maar het maakt ook dat zijn hoofdverblijf vanuit het oogpunt van de Participatiewet is verschoven van zijn woning in Poortugaal naar verzoeksters woning. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit niet bewust is gegaan en dat verzoekster en [persoon X] hebben geprobeerd om binnen de regels van de Participatiewet te handelen, maar hun intenties zijn niet van invloed op de vraag waar hun hoofdverblijf is. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van verzoekster mocht intrekken, omdat zij voor de bijstand niet langer kon worden beschouwd als alleenstaande ouder.
Hoe nu verder?
14. Volgens verzoekster lopen er bij het dagelijks bestuur nog twee aanvragen om een bijstandsuitkering waarop nog niet is beslist (een aanvraag van 10 februari en een aanvraag van 8 september 2025). De voorzieningenrechter denkt dat het in verband met deze aanvragen goed zou zijn als partijen met elkaar in overleg gaan om te kijken in hoeverre [persoon X] zorg kan blijven verlenen aan verzoekster en hun dochter, zonder dat dit gevolgen heeft voor een door verzoekster te ontvangen bijstandsuitkering. Daarbij is het belangrijk dat beide partijen een streep onder het verleden kunnen zetten. De voorzieningenrechter denkt namelijk dat de toon van de anonieme melding wellicht het idee heeft gegeven dat verzoekster bewust heeft gefraudeerd, maar uit het feit dat verzoekster en [persoon X] , afzonderlijk van elkaar, open zijn geweest over de betrokkenheid van [persoon X] bij de opvoeding van zijn dochter en de zorg voor verzoekster laat een ander beeld zien. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter ook dat het onderzoek een behoorlijke impact heeft gehad op verzoekster, [persoon X] en hun dochter, waardoor verzoekster wantrouwig is geworden. De voorzieningenrechter hoopt dat partijen zich hier overheen kunnen zetten en met een open blik naar de toekomst kunnen kijken.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van verzoekster mocht intrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 18 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3879.
2.Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (onweerlegbaar rechtsvermoeden).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:401.