ECLI:NL:RBROT:2025:11289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
11349750 CV EXPL 24-25595
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen Stichting Woonbron en huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en haar huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een huurachterstand van € 3.051,74 over de periode van april 2024 tot en met april 2025. Woonbron vorderde betaling van de huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De huurders hebben de huur niet tijdig betaald, wat heeft geleid tot een betalingsregeling die door de kantonrechter is goedgekeurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] niet in de procedure is verschenen, waardoor verstek is verleend. Voor [gedaagde 2] is een vonnis op tegenspraak gewezen, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand en de herhaalde wanprestatie van de huurders de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst met [gedaagde 1] ontbonden en een voorwaardelijke ontbinding uitgesproken voor [gedaagde 2]. Tevens zijn de proceskosten aan de huurders opgelegd, en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11349750 CV EXPL 24-25595
datum uitspraak: 18 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B. El Ouath, advocaat te Rotterdam Hoogvliet.
Partijen worden hierna ‘Woonbron’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 2] ;
  • de brief van Woonbron van 25 februari 2025, met één bijlage;
  • het proces-verbaal van de zitting op 7 maart 2025;
  • de brief van [gedaagde 2] van 24 maart 2025;
  • de akte van Woonbron van 8 april 2025, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 9 mei 2025;
  • de akte van [gedaagde 2] van 10 juni 2025.
1.2.
Aangezien [gedaagde 1] niet in het geding is verschenen, heeft de kantonrechter verstek tegen hem verleend. Omdat [gedaagde 2] wel is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren de woning aan de [adres] in Spijkenisse van Woonbron. De huur bedraagt op dit moment € 1.433,06 per maand. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de huur niet op tijd betaald. Woonbron wil dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurachterstand en de lopende huur betalen. Woonbron wil ook dat de huurovereenkomst eindigt en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit de woning vertrekken.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de huurachterstand en de lopende huur inderdaad betalen. De huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] wordt ontbonden en [gedaagde 1] moet de woning ontruimen. Woonbron en [gedaagde 2] hebben voor de huurachterstand een betalingsregeling afgesproken, die in dit vonnis wordt opgenomen. Als [gedaagde 2] zich niet aan die betalingsregeling houdt of vanaf vandaag tot het einde van de aflosperiode de huur weer niet op tijd betaalt, eindigt ook de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 2] en moet ook [gedaagde 2] de woning ontruimen. Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissingen gekomen is.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de huurachterstand van € 3.051,74 betalen
2.3.
Volgens de specificatie van de huurachterstand die Woonbron bij brief van 25 februari 2025 heeft overgelegd, bedroeg de huurachterstand over de periode april 2024 tot en met februari 2025 € 3.051,74. Woonbron heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij op 28 februari 2025 en op 3 maart 2025 twee betalingen van ieder € 1.433,06 van [gedaagde 2] heeft ontvangen. De huurachterstand, berekend over de periode april 2024 tot en met maart 2025, bedroeg derhalve op het moment van de zitting € 1.618,68.
2.4.
Woonbron heeft na de zitting bij akte van 8 april 2025 de kantonrechter laten weten dat de hiervoor genoemde betaling van 3 maart 2025 na de zitting gestorneerd is. Verder heeft Woonbron laten weten dat zij wel op 30 maart 2025 nog een betaling van € 1.433,06 van [gedaagde 2] heeft ontvangen. Volgens Woonbron bedraagt de huurachterstand, berekend over de periode april 2024 tot en met april 2025, derhalve nog € 3.051,74. De kantonrechter heeft [gedaagde 2] in de gelegenheid gesteld om op het voorgaande te reageren. [gedaagde 2] heeft daartoe op 10 juni 2025 een akte genomen. [gedaagde 2] heeft daarin de stellingen van Woonbron inhoudelijk niet betwist of weersproken. De stukken die [gedaagde 2] heeft overgelegd, corresponderen met de stellingen van Woonbron.
2.5.
Gelet op het voorgaande, stelt de kantonrechter vast dat de huurachterstand, berekend over de periode april 2024 tot en met april 2025, € 3.051,74 bedraagt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om dit bedrag aan Woonbron te betalen. Eventuele betalingen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten tijde van dit vonnis hebben verricht en die in de berekening van deze huurachterstand nog niet zijn meegenomen, strekken uiteraard nog in mindering op deze veroordeling.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven geen incassokosten en rente te betalen
2.6.
De kantonrechter wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de rente af. In artikel 17.1 van de algemene huurvoorwaarden van Woonbron staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag Woonbron daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet. [1] De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een boete van € 50,00 per kalenderdag moeten betalen als zij niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst voldoen. Daaronder valt ook het op tijd betalen van de huur. Op grond van de wet zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als zij te laat betalen alleen de wettelijke rente en incassokosten moeten betalen. Woonbron wijkt met de boete dus in het nadeel van een consument af van de wet door daarnaast een boete op te leggen. Dat maakt deze bepaling hier oneerlijk.
Woonbron en [gedaagde 2] hebben een betalingsregeling afgesproken
2.7.
Woonbron en [gedaagde 2] hebben de kantonrechter laten weten dat zij voor de huurachterstand een betalingsregeling van € 100,00 per maand hebben afgesproken, ingaande per 1 april 2025. Tussen Woonbron en [gedaagde 2] is in geschil of [gedaagde 2] deze betalingsregeling is nagekomen. Volgens Woonbron heeft [gedaagde 2] namelijk de eerste aflossingstermijn niet voor 1 april 2025 betaald. Hoewel [gedaagde 2] betwist dat zij de betalingsregeling niet is nagekomen, leidt de kantonrechter uit het betaalbewijs dat [gedaagde 2] heeft overgelegd af dat zij op 29 april 2025 € 100,00 aan Woonbron heeft betaald. Ervan uitgaande dat dit de eerste aflossingstermijn is die [gedaagde 2] heeft betaald, is [gedaagde 2] met de betaling daarvan wel degelijk te laat geweest. Nu Woonbron heeft aangegeven evenwel bereid te zijn de betalingsregeling met [gedaagde 2] in te laten gaan per 1 mei 2025, neemt de kantonrechter de betalingsregeling alsnog op in dit vonnis. Dat betekent dat [gedaagde 2] de huurachterstand niet in één keer aan Woonbron hoeft te betalen, zolang zij zich aan de betalingsregeling houdt en vanaf vandaag de huur op tijd betaald (telkens voor de eerste van de maand).
Ontbinding van de huurovereenkomst
2.8.
Woonbron vordert dat de kantonrechter de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontbindt. De kantonrechter kan de huurovereenkomst alleen ontbinden wanneer [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en die tekortkoming ernstig genoeg is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter moet daarbij rekening houden met alle omstandigheden. [2]
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de huur niet op tijd betaalt en zijn daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De huurachterstand over de periode april 2024 tot en met april 2025 bedraagt meer dan twee maanden. Hoewel deze huurachterstand op zichzelf niet ernstig genoeg is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, is dit niet de eerste keer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een huurachterstand hebben laten ontstaan. In mei 2024 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namelijk door de kanontrechter veroordeeld om een huurachterstand van € 4.448,08 aan Woonbron te betalen. Deze huurachterstand heeft betrekking op de huur tot en met maart 2024. Woonbron heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze huurachterstand tot op heden nog niet door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is afbetaald. Volgens Woonbron hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op die huurachterstand in totaal € 750,00 afgelost. Dit betekent dat van die huurachterstand nog een bedrag van € 3.698,08 openstaat. In totaal hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit moment dus een huurachterstand van bijna 5 maanden. De kantonrechter is van oordeel dat de hoogte van de totale huurachterstand en de herhaalde wanprestatie de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
2.10.
Het voorgaande maakt dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] ontbindt. Ook de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 2] wordt ontbonden, maar alleen als [gedaagde 2] zich niet houdt aan de betalingsregeling of tijdens de aflosperiode de huur niet op tijd betaalt. De ontbinding van de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 2] is in zoverre voorwaardelijk. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat [gedaagde 2] te maken heeft met – vervelende – persoonlijke omstandigheden die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de huurachterstand, kan dat niet aan Woonbron worden tegengeworpen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [gedaagde 2] met haar minderjarige dochter in de woning verblijft. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moet bij een beslissing als de onderhavige, die betrekking heeft op de woonruimte van een minderjarig kind, het belang van het kind weliswaar een eerste overweging zijn, maar dat betekent niet dat de enkele aanwezigheid van minderjarige kinderen zonder meer aan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning in de weg staat. Gelet op de hoogte van de huurachterstand en het betaalgedrag van [gedaagde 2] in de afgelopen maanden, kan naar het oordeel van de kantonrechter van Woonbron niet worden verlangd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde 2] blijft voortzetten wanneer de huurachterstand niet door haar (volgens de afgesproken betalingsregeling) wordt afgelost.
Gebruiksvergoeding en ontruimingstermijn
2.11.
Omdat de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] eindigt, moet [gedaagde 1] de woning met al zijn spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde 1] een gebruiksvergoeding van € 1.433,06 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Woonbron heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde 1] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand.
2.12.
Wanneer [gedaagde 2] zich niet aan de betalingsregeling houdt en de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 2] eindigt, moet ook [gedaagde 2] de woning met al haar spullen verlaten. Dat moet dan binnen veertien dagen na de ontbinding van de huurovereenkomst. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde 2] dan een gebruiksvergoeding van € 1.433,06 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Woonbron heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde 2] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan Woonbron moeten betalen op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 496,00 aan griffierecht, € 542,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 271,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.310,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonbron dat vordert en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan Woonbron te betalen € 3.051,74 aan huurachterstand over de periode april 2024 tot en met april 2025;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] en veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in Spijkenisse te ontruimen en de sleutels bij Woonbron in te leveren;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Woonbron te betalen € 1.433,06 per maand, met ingang van de maand mei 2025 tot en met de dag dat de woning door hem is ontruimd;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Woonbron worden begroot op € 1.310,38;
3.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van [gedaagde 1] uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af;
3.7.
bepaalt dat Woonbron ten aanzien van [gedaagde 2] de hiervoor genoemde bedragen niet kan opeisen zolang [gedaagde 2] vanaf 1 mei 2025 elke maand voor de eerste dag van de maand € 100,00 aflost (bovenop de lopende huur) en daarnaast vanaf vandaag de huur iedere maand op tijd betaalt;
en, als [gedaagde 2] een maandelijkse aflossingstermijn of de huur tijdens de aflosperiode niet of te laat betaalt:
3.8.
bepaalt dat [gedaagde 2] het bedrag dat op dat moment open staat direct in één keer aan Woonbron moet betalen;
3.9.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 2] met ingang van de dag nadat [gedaagde 2] de maandelijkse termijn of de huur tijdens de aflosperiode niet op tijd heeft betaald en veroordeelt [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na die datum de woning aan de [adres] in Spijkenisse te ontruimen en de sleutels bij Woonbron in te leveren;
3.10.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan Woonbron te betalen € 1.433,06 per maand, met ingang van de maand mei 2025 tot en met de dag dat de woning door haar is ontruimd;
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia).
2.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.