ECLI:NL:RBROT:2025:11306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
10/322334-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Vrijspraak voor verkrachting, veroordeling voor ontucht met minderjarig slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met een minderjarig slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen die de verdachte met het slachtoffer had gepleegd, niet onder dwang hadden plaatsgevonden, maar dat er wel sprake was van ontuchtige handelingen. De verdachte, die op het moment van de feiten 12 jaar oud was, werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar ouders, vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde de vordering deels niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, die in strijd waren met de sociaal-ethische norm, en legde een taakstraf op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/322334-23
Datum uitspraak: 18 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2010,
ingeschreven in de basisregistratie personen (en verblijvende) op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten verkrachting. De pleegperiode is wel korter dan in de tenlastelegging is opgenomen, nu uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat bij het eerste incident in september 2022 ook sprake is geweest van verkrachting dan wel ontucht.
Uit het dossier volgt echter wel duidelijk dat de seksuele handelingen de tweede en derde keer onder dwang hebben plaatsgevonden. De verklaring van het slachtoffer is betrouwbaar en wordt ondersteund door de aangifte door de moeder van het slachtoffer, deels door de verklaring van de verdachte en door de getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] en de moeder van het slachtoffer hebben verklaard over een gedragsverandering bij het slachtoffer. De locatie van de seksuele handelingen speelt eveneens een rol. Het was buiten in de bosjes waar de verdachte het slachtoffer naar de grond heeft geduwd om gepijpt te worden. De moeder heeft bevestigd dat zij chats heeft gezien waarin het slachtoffer door de verdachte werd bedreigd met de dood. De manier van handelen van de verdachte laat zien dat hij slechts bevredigd wilde worden door seksueel binnen te dringen en het slachtoffer hiervoor gebruikte. Dit maakt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hier sprake is geweest van verkrachting in of omstreeks de periode 1 november 2022 tot en met 3 december 2022.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft daartoe –zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Volgens de verdediging dient primair integrale vrijspraak te volgen nu niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen zich in de gestelde pleegperiode hebben voorgedaan. De verklaring van moeder tijdens het informatief gesprek en de verklaring van het slachtoffer komen niet overeen. Ook [getuige 2] benoemt andere data.
Subsidiair dient vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde verkrachting en ontucht nu de verklaringen van het slachtoffer inconsistent zijn en onvoldoende worden ondersteund. Er zitten verschillen tussen de verklaringen van de vriendinnen van het slachtoffer en het slachtoffer zelf. Ook zijn er in het dossier diverse contra-indicaties voor het element dwang, waardoor niet over verkrachting kan worden gesproken. De verdachte erkent dat hij drie keer door het slachtoffer is gepijpt, maar de bij het primaire feit vereiste dwang ontbreekt. De seksuele handelingen tussen de verdachte en het slachtoffer hebben volgens de verdachte vrijwillig plaatsgevonden. Voor wat betreft de ontucht stelt de verdediging dat de seksuele handelingen weliswaar hebben plaatsgevonden, maar dat die handelingen passen bij het ontdekken van de seksualiteit en niet buitengewoon of ongebruikelijk zijn. Er was sprake van gelijkwaardig consensueel contact. Ook blijkt uit het dossier geen overwicht in ervaring en/of ontwikkeling aan de kant van de verdachte en is niet gebleken van weerbaarheidsproblemen aan de zijde van het slachtoffer. De seksuele handelingen zijn dan ook niet in strijd met de sociaal-ethische norm, zodat de wederrechtelijkheid hierbij ontbreekt.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier en dat wat op de zitting is besproken, het volgende af.
In de periode september tot en met december 2022 hebben de verdachte en het slachtoffer elkaar meerdere keren gezien en tussendoor contact gehad via sociale media. Het slachtoffer heeft tijdens drie fysieke afspraken de verdachte gepijpt. De eerste keer was in de slaapkamer van de verdachte en de twee volgende keren waren buiten. De verdachte erkent de seksuele handelingen en de aard hiervan staat derhalve niet ter discussie. Er is wel discussie over de vrijwilligheid van de seksuele handelingen en hoe de handelingen dienen te worden gekwalificeerd.
De eerste keer in de slaapkamer
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er de eerste keer, in september 2022, sprake is geweest van verkrachting, dan wel ontucht. De verklaring van het slachtoffer biedt daarvoor reeds onvoldoende aanknopingspunten.
De tweede en derde keer buiten (in de bosjes)
Het slachtoffer, haar moeder en vriendin [getuige 1] verklaren allen dat de tweede en derde afspraak hebben plaatsgevonden in de periode november - december 2022. De verklaringen van het slachtoffer en de verdachte over hoe de laatste twee contactmomenten buiten verliepen, lopen uiteen. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar, onder meer door bedreiging met geweld, heeft gedwongen om hem te pijpen. De verdachte zou daarbij het slachtoffer meerdere keren bij haar schouders hebben gepakt en naar de grond hebben geduwd. Het slachtoffer heeft verklaard meerdere keren te hebben aangegeven het niet te willen. Hier tegenover staat de verklaring van de verdachte. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer tot enige seksuele handelingen heeft gedwongen. De verdachte verklaart dat hij beide keren heeft gevraagd of ze hem wilde pijpen en dat zij hiermee instemde. Als het slachtoffer niet zou hebben ingestemd, zouden de seksuele handelingen volgens de verdachte niet hebben plaatsgevonden.
Dwang (verkrachting)?
De rechtbank stelt voorop dat in een zedenzaak zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde (poging tot) seksuele handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. In dit geval wordt door beide verklaard dat er dezelfde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of hierbij sprake is geweest van dwang, en daarmee verkrachting.
Van dwingen door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dat artikel bedoelde seksuele handelingen tegen de wil heeft ondergaan en dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De door de verdachte uitgeoefende dwang moet dus van voldoende kaliber zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet op het dwingen heeft gehad en moet er een causaal verband bestaan tussen de dwangmiddelen en de seksuele handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat er sprake is geweest van dwang. Weliswaar heeft het slachtoffer daar helder en consistent over verklaard, maar dit is op zichzelf onvoldoende. Deze verklaring moet steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dergelijk steunbewijs ontbreekt echter. De verklaringen van de moeder en de vriendin van het slachtoffer zijn een weergave van wat het slachtoffer hen heeft verteld en bevatten geen onafhankelijke, specifieke waarnemingen van die getuigen die de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. De ter zitting overgelegde screenshots van snapchatgesprekken maken dat niet anders, nu aan de hand van die screenshots niet kan worden vastgesteld dat dit gesprekken tussen het slachtoffer en de verdachte betreffen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ontucht?
Artikel 247 Sr stelt in beginsel alle ontuchtige handelingen, gepleegd met jeugdigen beneden de leeftijd van zestien jaar strafbaar, ter bescherming van deze jeugdigen. Onder omstandigheden kan bij deze seksuele handelingen het ontuchtige karakter en daarmee de wederrechtelijkheid ontbreken. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat van ontuchtige handelingen sprake is wanneer seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De ontuchtigheid van het handelen kan bijvoorbeeld ontbreken als sprake is van vrijwillig seksueel contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en een affectieve relatie hebben. De vraag of de handelingen ontuchtig zijn, dient steeds te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval. Hoewel daarover in het algemeen geen scherpe afgrenzing kan worden gegeven, dient in elk geval wel sprake te zijn van een zekere gelijkwaardigheid.
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het seksuele contact de verdachte en het slachtoffer beiden 12 jaar oud waren. Er was volgens het slachtoffer geen sprake van een affectieve relatie, terwijl de verdachte verklaart dat dit wel het geval was. Door de rechtbank dient beoordeeld te worden of hier sprake is geweest van een zekere gelijkwaardigheid en of de handelingen voldoen aan de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen.
De rechtbank is van oordeel dat het in deze zaak gaat om handelingen die in strijd zijn met de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen en dat de handelingen dus ontuchtig waren. De rechtbank stelt ten aanzien van het tweede en derde voorval vast dat de verdachte het slachtoffer slechts naar buiten heeft gevraagd om gepijpt te worden. Dit gebeurde vervolgens in de bosjes. Van werkelijke gelijkwaardigheid kan niet worden gesproken, gelet op het feit dat de seksuele handelingen buiten hebben plaatsgevonden en de afspraakjes vanuit de verdachte ook alleen om die reden tot stand zijn gekomen. Anders dan de verdachte heeft betoogd, blijkt uit het dossier geenszins dat er sprake was van een affectieve relatie. De verdachte heeft het slachtoffer na afloop van het derde voorval – zonder nadere toelichting – geblokkeerd op sociale media en haar contactgegevens verwijderd. De gebeurtenissen tussen de verdachte en het slachtoffer geven blijk van een zekere ondergeschiktheid van het slachtoffer. De seksuele handelingen zoals die in deze zaak en onder deze feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden, zijn naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de sociaal-ethische norm en daarom als ontuchtig aan te merken. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat de verdachte zich in of omstreeks de periode 1 november 2022 tot en met 3 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.1.4.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Het subsidiair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen, zij het voor een kortere periode dan in de tenlastelegging is opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
Subsidiair
hij
in ofomstreeks de periode van
16 september 20221 november 2022 tot en met 3 december 2022 te
Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een ofmeer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen en
/ofduwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die
[slachtoffer] en
/ofzich
(vervolgens
)laten pijpen door die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op twaalfjarige leeftijd schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hem twee keer moeten pijpen buiten in de bosjes. De verdachte heeft zich hierbij slechts laten leiden door zijn eigen wensen en heeft daarmee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft hij ook het vertrouwen van het slachtoffer in de verdachte geschonden. Met het verbod op het plegen van ontuchtige handelingen met personen onder de zestien jaar, heeft de wetgever jeugdige personen in bescherming willen nemen tegen het ondergaan van ontuchtige handelingen. Ontuchtige handelingen op zo’n jonge leeftijd brengen vaak langdurig psychische en emotionele gevolgen met zich bij een slachtoffer. Ook betreft het een feit dat tot grote verontwaardiging en onrust zorgt in de maatschappij. De verdachte heeft hier kennelijk niet, dan wel te weinig, bij stilgestaan. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juli 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte ontwikkelt zich positief en naar zijn leeftijd. Uit het onderzoek van de Raad komen veel beschermende factoren naar voren en geen tot nauwelijks risicofactoren. De kans op recidive wordt dan ook als laag ingeschat. Om het recidiverisico verder te verlagen, dient de verdachte zich meer bewust te worden van zijn keuzes. De vader en betrokken psycholoog ondersteunen de verdachte hierbij. Bij het opstellen van het strafadvies is rekening gehouden met de tijd die inmiddels is verstreken en de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt de afgelopen tijd. Het opleggen van jeugddetentie is niet pedagogisch verantwoord en wordt dan ook niet geadviseerd. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR), vertegenwoordigt door [vertegenwoordiger 1] heeft ter zitting toegelicht dat zij het rapport van de Raad ondersteunt. Het gaat op school en thuis goed met de verdachte. Hij houdt zich aan de afspraken. Daarnaast zijn er geen zorgen rondom de seksuele ontwikkeling van de verdachte. Alleen de relatie met moeder biedt momenteel nog reden tot zorg. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden om het contact met moeder te herstellen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport en wat ter terechtzitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
In artikel 77ma Sr is bepaald dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf is gesteld van zes jaar of meer en dat een ernstige inbreuk heeft gehad op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolg heeft gehad. Daarvan is in dit geval sprake, zodat de rechtbank in beginsel niet kan volstaan met een taakstraf.
De rechtbank stelt echter voorop dat het jeugdstrafrecht zich kenmerkt door het pedagogische karakter daarvan. Daarbij ligt de nadruk op het bijsturen van het gedrag van de verdachte en het beperken van de kans op herhaling. Het jeugdstrafrecht is dus bij uitstek steeds maatwerk, afhankelijk van de individuele situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Onverkorte toepassing van artikel 77ma Sr kan hiermee op gespannen voet komen te staan. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande in dit specifieke geval aanleiding om aan het bepaalde in artikel 77ma Sr voorbij te gaan.
Daarbij houdt de rechtbank rekening met de zeer jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict en de omstandigheid dat zijn ontwikkeling sindsdien positief verloopt. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf in deze zaak ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte is in deze zaak op 24 oktober 2023 door de politie verhoord. Tussen de datum van dit verhoor en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 22 maanden. Er is daarmee sprake van een overschrijding van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de primair ten laste gelegde verkrachting. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een taakstraf van zestig uur passend is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 2] en ter zitting bijgestaan door mr. M.A. Oosterveen, ter zake van het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 87.362,00 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de initiële vordering voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen. De ingediende aanvulling van de vordering voor wat betreft de studievertraging dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze schade niet eenvoudig te beoordelen is en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt, mede namens de vader van de verdachte, primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het behandelen van de vordering zorgt voor een onevenredige belasting van het strafgeding. Het gevorderde bedrag is niet eenvoudig te beoordelen nu het causale verband tussen de slechte schoolprestaties en het strafbare feit dient te worden vastgesteld door een deskundige. Meer subsidiair verzoekt de verdediging het bedrag te matigen gelet op de schadebeperkingsplicht van het slachtoffer en de marginale onderbouwing.
8.3.
Beoordeling
Gelet op artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in samenhang met artikel 6:169 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geacht te zijn gericht tegen de gezaghebbende ouders. Artikel 51g lid 2 Sv bepaalt dat de officier zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doet aan de gezaghebbende ouders. In het onderhavige geval is de vordering niet tijdig aan de ouders toegestuurd. Ten aanzien van de moeder van de verdachte kan niet worden vastgesteld dat zij de vordering heeft ontvangen. Nu zij niet ter zitting is verschenen, heeft zij daartegen ook geen verweer kunnen voeren. Voor behandeling van die vordering voor zover die tegen haar is gericht, zou de behandeling moeten worden aangehouden. Nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover de vordering is gericht tegen de moeder van de verdachte. De vader heeft ter zitting verklaard op de hoogte te zijn van de vordering en heeft daar, bij monde van de advocaat van de verdachte, verweer tegen gevoerd.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Ten aanzien van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, overweegt de rechtbank dat op grond van de in het geding gebrachte stukken, onvoldoende kan worden vastgesteld dat er sprake is van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde materiële schade. Verder onderzoek naar dat causaal verband en de omvang van de schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan door de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 november 2022.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de vader van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De vordering wordt ten aanzien van [naam 1] , de moeder van de verdachte, geheel niet-ontvankelijk verklaard, nu de rechtbank niet kan vaststellen dat zij (al dan niet tijdig) op de hoogte is gesteld van de inhoud van de vordering.
De vordering wordt ten aanzien van [naam 2] , de vader van de verdachte, hoofdelijk met de andere gezagsdrager, toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het tenlastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
Over het materiële deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig)
uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;f
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de moeder van de verdachte, [naam 1] ;
veroordeelt de vader van de verdachte, [naam 2] , hoofdelijk met de andere gezagsdrager, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de vader van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de andere gezagsdrager aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde ten aanzien van de immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering ten aanzien van de materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de vader van verdachte, [naam 2] , in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Wildenberg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en W.J. Loorbach, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Cortenberghe - van Dam, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2025.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2022 tot en met 3 december 2022 te
Rotterdam
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het voorbijgaan aan de (verbale) protesten van [slachtoffer] en/of
- het (meermalen) op de knieën op de grond duwen van die [slachtoffer] en/of
- het dreigend toevoegen van de woorden: "Als je het niet doet, dan ga ik je blazen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die
[slachtoffer] en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2022 tot en met 3 december 2022 te
Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die
[slachtoffer] en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] .