5.2.Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Beoordeling door de rechtbank
6. Aangezien het UWV alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres en daarbij ook de volledige dwangsom heeft toegekend, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Eiseres zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep. Er bestaat wél aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Hier zal de rechtbank later in de uitspraak op terugkomen.
7. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit van 20 september 2024.
8. Ter beoordeling staat of het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 6 februari 2023 terecht heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 33,52%.
9. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, het afgenomen dagverhaal, een lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts, het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting in bezwaar in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die met eiseres heeft gesproken en die eiseres heeft onderzocht en alle tot dan toe beschikbare medische informatie afkomstig van de behandelend huisarts, ergotherapeut, fysiotherapeut en van de bedrijfsarts. Er is geen reden het onderzoek niet zorgvuldig te achten.
11. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
Uit het gestelde in het beroepschrift volgt niet dat het UWV een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per 6 februari 2023. Voorts is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiseres in dat verband heeft aangevoerd legt – zonder af te doen aan de beleving door eiseres van de door haar ervaren medische klachten – tegenover de gemotiveerde medische oordelen van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om de door de primaire arts vastgestelde FML aan te passen en waarom hij een toevoeging in de rubriek ‘omgevingseisen’ van de FML heeft aangebracht in die zin dat eiseres beperkt is voor buitenwerk en blootstelling aan zonlicht. Hij heeft daarbij inzichtelijk gemotiveerd dat er bij eiseres geen sprake is van volledige arbeidson-geschiktheid omdat eiseres niet voldoet aan een van de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit. Zo is er bij eiseres geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus vanwege een ernstige psychische stoornis. Verder is duidelijk dat er bij eiseres geen sprake is van andere uitzondering categorieën zoals onder andere ADL-afhankelijkheid, opname of bedlegerigheid. Er is dan ook terecht een FML opgesteld.
Ten aanzien van de psychische klachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door de primaire arts vastgesteld beperkingen passend zijn. Hij ziet geen reden om in bezwaar een verdergaand beperkte psychische belastbaarheid van eiseres aan te nemen. Hij overweegt dat eiseres klachten ervaart ten aanzien van concentratie en geheugen, die samengevat kunnen worden als klachten op cognitief gebied. Daarbij merkt hij op dat uit het eind 2021 verricht neropsychologisch onderzoek (NPO) volgt dat er geen cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd kunnen worden. De verzekeringsarts overweegt vervolgens dat in de periode tussen het NPO en de datum in geding 6 februari 2023 het medisch beeld van eiseres in essentie niet gewijzigd is. Daarbij merkt hij op dat er geen medische reden is om niet auto te kunnen rijden en dat er geen duidelijk medisch reden is om eiseres op het item ‘conflicthantering’ meer beperkt te achten dan thans in de FML is vastgesteld.
Ten aanzien van de lichamelijk belastbaarheid overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in bezwaar geen reden is om een verdergaande beperkte lichamelijke belastbaarheid aan te nemen. Hij stelt wel vast dat er een discrepantie is tussen de ernst van de ervaren lichamelijke beperkingen enerzijds en de geobjectiveerde afwijkingen anderzijds. Daarbij merkt hij op dat bij een Wet WIA beoordeling moet worden vastgesteld of de ernst van de gepresenteerde klachten voldoende verklaard kunnen worden vanuit de gevonden en geobjectiveerde afwijkingen. Daarbij merkt hij vervolgens op dat de ingebrachte informatie van ergotherapeut en fysiotherapeut in dit verband geen ander licht op de zaak werpen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er verder geen aanvullende beperkingen vastgesteld worden. Ook ziet hij geen aanleiding om een ruimere urenbeperking vast te stellen dan door de primaire arts is vastgesteld. Daarbij stelt hij vast dat er in de bezwaarfase geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een ander licht werpen op de zaak.
12. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in beroep geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij op 6 februari 2023 meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. Ook betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts medisch adviseur van LechnerConsult in zijn rapport van 27 november 2024 concludeert dat er geen medisch-objectieve bevindingen zijn op basis waarvan zwaardere beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn vastgesteld kunnen worden aangewezen. De enkele opmerking van deze arts dat bij het ontbreken van een feitelijk medisch substraat – wat volgens hem inherent is aan post-covidklachten – niet duidelijk is waarom eiseres niet zwaarder of juist lichter beperkt is geacht, is onvoldoende om te twijfelen aan de gemotiveerde bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
13. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de mogelijkheden van eiseres op 6 februari 2023 overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres op die datum geacht moeten worden geschikt te zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, blijkens diens rapport van 18 september 2024, overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gehad over de geduide functies met SBC-codes 111334 en 516080, waaruit op begrijpelijke wijze volgt dat die binnen de mogelijkheden van eiseres liggen.
14. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 33,52%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door het UWV dus terecht bepaald op meer dan 35%.
15. Voor zover eiseres heeft willen stellen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, volgt uit voorgaande dat daarvan geen sprake is.