In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden, die samen een dermatologiepraktijk hebben geëxploiteerd. De samenwerking tussen partijen is beëindigd, waarna de eiser betaling heeft geëist van een bedrag van € 25.000,-, dat voortvloeit uit gemaakte afspraken en investeringen in de praktijk. De eiser heeft in de aanvangsfase van de onderneming een bedrag van € 5.000,- ingelegd en daarnaast € 5.614,- aan investeringen gedaan, alsook een bijdrage van € 11.021,49 in de vaste lasten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser recht heeft op de betaling van € 21.635,49, met wettelijke rente, op basis van de samenwerkingsovereenkomst die partijen zijn aangegaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afspraken over de 50/50 verdeling van kosten en opbrengsten zijn nagekomen en dat de gedaagden niet hebben voldaan aan hun betalingsverplichtingen. De eis tot betaling van het resterende bedrag van € 3.364,51 is afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiser, die geen gemachtigde had. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk moeten betalen, ook als zij in hoger beroep gaan.