ECLI:NL:RBROT:2025:11388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
C/10/703057 / KG ZA 25-713
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtelieden over nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die op 23 september 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-echtelieden over de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die betrekking heeft op de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, zijn op 18 augustus 1999 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd en hebben huwelijkse voorwaarden overeengekomen op 27 juli 2004. Na de echtscheiding, uitgesproken op 26 juli 2024, hebben zij op 14 november 2024 overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, vastgelegd in een overeenkomst die door de rechtbank is goedgekeurd op 13 december 2024.

De man vordert in kort geding dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst, met een dwangsom voor iedere dag dat nakoming uitblijft. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering tot nakoming te algemeen is geformuleerd en dat er onduidelijkheid bestaat over de uitvoering van de verplichtingen. Hierdoor kan de vordering niet worden toegewezen, wat leidt tot afwijzing van de vorderingen van de man.

In reconventie heeft de vrouw vorderingen ingesteld die afhankelijk zijn van de uitkomst van de vorderingen in conventie. Aangezien de vorderingen in conventie zijn afgewezen, worden ook de vorderingen in reconventie niet inhoudelijk beoordeeld. De proceskosten worden tussen de partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak van samenwerking tussen partijen bij de uitvoering daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/703057 / KG ZA 25-713
Vonnis in kort geding van 23 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juli 2025, met producties 1 t/m 6;
- de (voorwaardelijke) conclusie van eis in reconventie, met producties 6 t/m 13;
- de mondelinge behandeling van 9 september 2025;
- de pleitnota van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 augustus 1999 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Op 27 juli 2004 zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Vervolgens zijn zij overgegaan tot verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 juli 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de zaak ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 28 augustus 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Op 14 november 2024 hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Die afspraken zijn opgenomen in een door partijen getekende vaststellingsovereenkomst.
Bij beschikking van 13 december 2024 heeft deze rechtbank bepaald dat de vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van de beschikking en heeft zij de overige verzoeken van partijen afgewezen.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen en alle vorderingen die partijen over en weer tot op heden op elkaar hebben zijn in deze overeenstemming begrepen.
Partijen komen overeen dat vrouw in het kader daarvan aan de man € 500.000,- verschuldigd is.
(…)
Het aandeel van de man in de woning aan [adres 1] wordt uiterlijk 1 mei 2025 overgedragen aan de vrouw met de verplichting om uiterlijk op voornoemde datum de hypothecaire schuld op zich te nemen en de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
(…)
De vrouw moet eigenlijk het overeengekomen bedrag van € 500.000,- in het kader van deze overeenstemming binnen 2 jaar na echtscheiding voldoen en na 1 jaar gaat de wettelijke rente in. In plaats daarvan zijn partijen overeengekomen dat [adres 2] uiterlijk 31 december 2024 wordt overgedragen aan de man. De man zal de daarop rustende hypotheekschuld op zich nemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De slotsom van bovenstaande is dat de man aan de vrouw betaalt € 86.750,- in contanten aan de vrouw. De man neemt de kosten van de notaris voor de overdracht van [adres 2] en de overdrachtsbelasting met betrekking tot [adres 2] voor zijn rekening.
(…)”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van alle tussen partijen op 14 november 2024 gemaakte en in de beschikking van 13 december 2024 opgenomen afspraken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat nakoming uitblijft;
II. de vrouw te veroordelen tot het vergoeden van alle schade die de man vanaf 1 januari 2025 althans 1 mei 2025 althans enige andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, vooralsnog te begroten op pm;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
De vrouw vordert, uitsluitend indien en voor zover enige vordering van de man wordt toegewezen, bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- per dag dat hij in gebreke mocht blijven over te gaan tot ondertekening van het formulier: akkoordverklaring voortzetting/verhuisfaciliteit rentecontract hypotheek;
II. de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 44.497,11 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. de man te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade ter zake het onrechtmatig handelen wegens overname van de klanten voor een bedrag ad € 500.000,-;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Bij de beoordeling van een vordering in kort geding is van belang of de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten, en hoe aannemelijk het is dat de eis in een bodemprocedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagde als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de in deze procedure gepresenteerde feiten met een beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in kort geding niet goed mogelijk is.
Nakoming van de vaststellingsovereenkomst (vordering I.)
4.2.
De vordering tot nakoming van de op 14 november 2024 gemaakte afspraken is algemeen geformuleerd en is om die reden te onbepaald om als zodanig toe te wijzen.
Daarbij speelt een rol dat de in de regeling geformuleerde verplichtingen niet volledig tot in detail zijn uitgewerkt en partijen van mening verschillen over de wijze waarop bepaalde verplichtingen moeten worden uitgevoerd. Onverkorte toewijzing zou dan ook leiden tot een executiegeschil.
4.3.
Ook als wordt gekeken naar wat de man concreet wenst, kan de gevorderde nakoming niet worden toegewezen.
4.4.
Ter zitting zijn met name twee afspraken uit de regeling aan de orde geweest:
De man levert zijn aandeel in de woning aan [adres 1] aan de vrouw, de vrouw moet ervoor zorgen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De vrouw levert haar aandeel in de bedrijfsruimte aan [adres 2] aan de man, de man moet ervoor zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.5.
Ten aanzien van de woning aan [adres 1] doet de vrouw een beroep op opschorting ex artikel 6:52 BW en stelt zij dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van de man. Zij betoogt dat zij tot op heden het aandeel van de man niet heeft kunnen overnemen, omdat de man weigert een document van de Rabobank (‘akkoordverklaring voortzetting/verhuisfaciliteit rentecontract hypotheek’) te tekenen. Dat document is volgens de vrouw noodzakelijk voor de financiering en om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bovendien komt de man zijn aandeel van de afspraak niet na door de helft van de Reaal verzekering niet aan haar uit te betalen.
Daartegenover voert de man aan dat het formulier van de Rabobank alleen ziet op het overnemen van de gunstige hypotheekvoorwaarden door de vrouw en dat hiermee niet het ontslag van de man wordt gerealiseerd. Over het overnemen van gunstige hypotheekvoorwaarden hebben partijen echter niet gesproken en de man wenst daarvoor gecompenseerd te worden. Bovendien is het formulier pas in juni 2025 aan de man gestuurd, dus de vrouw is sowieso te laat met het verlenen van haar medewerking.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt het beroep van de vrouw op opschorting. Niet in geschil is dat het formulier van de Rabobank ziet op het rentecontract dat is gekoppeld aan de hypotheek van de woning aan [adres 1]. Het standpunt van de man dat hij voor het gemis van het rentevoordeel gecompenseerd moet worden, wordt niet gevolgd. De voorzieningenrechter is het met de vrouw eens dat, nu partijen hebben afgesproken dat de woning aan [adres 1] door de vrouw wordt overgenomen, zij ook de hypotheek daarvan overneemt met de daarbij behorende (rente)voorwaarden. Aannemelijk is dat dit formulier een wezenlijk onderdeel is van handelingen die noodzakelijk zijn ten opzichte van de bank om de hypotheek over te kunnen nemen. De voorzieningenrechter veronderstelt dat eerst nadien de door de bank te verlenen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid geregeld kan worden, zoals de man dat beoogt. Het is voor de overeengekomen levering dan ook nodig dat de man het formulier tekent.
Dat dat formulier pas in juni 2025 is opgestuurd en dus feitelijk al te laat is, neemt niet weg dat de vrouw de medewerking van de man nodig heeft voor het overnemen van de hypotheek. Nu de man zelf de levering in de weg staat, kan hij niet tegenwerpen aan de vrouw dat zij niet meewerkt. Daar komt bij dat, zoals de vrouw terecht stelt, de man zich (ook) niet aan de afspraken houdt door de helft van de uitkering uit de Reaal polis niet aan de vrouw uit te keren. De man heeft op 12 maart 2025 dat bedrag ontvangen, maar heeft ondanks dat de vrouw bij mail van 29 april 2025 daartoe heeft verzocht, de helft daarvan nog niet overgemaakt aan de vrouw.
4.6.
Ten aanzien van de bedrijfsruimte aan [adres 2] geldt het volgende.
Niet gebleken is dat het (overwegend) aan de vrouw ligt dat de levering nog niet heeft plaatsgevonden. Uit de door de vrouw overgelegde mailcorrespondentie met de notaris (haar productie 13) kan worden afgeleid dat de vrouw bij de notaris aanstuurde op het passeren van de leveringsakte, maar dat de notaris daarvoor nog geen datum wilde afgeven. Verwezen wordt naar de e-mail van de notaris van 29 april 2025 waarin deze aan de vrouw meedeelt dat levering pas kan plaatsvinden als partijen overeenstemming hebben bereikt over betalingen over en weer. Daaruit blijkt dat voor de levering van de woning aan [adres 2] ook de medewerking van de man en de notaris nodig is. De vrouw is dus afhankelijk van hun bijdrage in deze. In die situatie kan niet worden gezegd dat de vrouw nalatig is om medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de bedrijfsruimte.
4.7.
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet is gebleken dat de vrouw is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Daarmee is niet aannemelijk dat – bij de huidige stand van zaken – de gevorderde nakoming van de vaststellingsovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dat leidt tot afwijzing van vordering I.
Vergoeding van schade (vordering II.)
4.8.
Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden en moeten dienaangaande naar behoren feiten en/of omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden [1] .
4.9.
Nu de man geen (apart) spoedeisend belang bij deze vordering heeft gesteld, ligt de gevorderde schadevergoeding reeds om die reden voor afwijzing gereed.
Proceskosten
4.10.
Nu het gaat om een geschil tussen ex-echtelieden, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie zijn afgewezen, zodat de voorwaarde voor het instellen van de vorderingen in reconventie niet is vervuld. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in reconventie.
5.2.
De proceskosten worden in reconventie eveneens gecompenseerd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de man af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025. 2091 / 676

Voetnoten

1.HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519,