ECLI:NL:RBROT:2025:11407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
71/175269-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen met hogere geldboete dan geëist

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 25.000, wat hoger is dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank verwierp het verweer van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, omdat er geen sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de verdachte en aanvullend proces-verbaal, waaruit bleek dat de verdachte een onverklaarbaar vermogen had van € 288.558. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn partner een economische eenheid vormden en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij het witwassen van geldbedragen. De verdachte had geen afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden en de rechtbank concludeerde dat het niet anders kon zijn dan dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank legde ook een verbeurdverklaring op voor een geldbedrag van € 5.000 en twee telefoons.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/175269-22
Datum uitspraak: 29 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.J. Arends heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 20.000,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor zover het de periode tot en met 31 mei 2016 betreft. Aangevoerd is dat de verdachte op 21 oktober 2016 (
de rechtbank begrijpt: 25 augustus 2016) is veroordeeld voor witwassen in het Verenigd Koninkrijk. De pleegdatum van het witwassen zou 31 mei 2016 zijn en uit het onderhavige dossier volgt niet wat de veroordeling van witwassen in het Verenigd Koninkrijk precies omvat. Omdat het om een overeenkomstig feit gaat als het ten laste gelegde feit in deze zaak, de pleegperiode deels overlapt, en het openbaar ministerie heeft gekozen voor een eenvoudige kasopstelling als bewijsmethode, is er sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer.
Uit het dossier, en met name de kasopstelling, volgt dat de witwasverdenking ziet op handelingen die zijn gepleegd in Nederland, Aruba dan wel Turkije. Ook de pleegplaatsen die in de tenlastelegging zijn opgenomen duiden niet op een strafbare gedraging die in het Verenigd Koninkrijk zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard over de witwaszaak in het Verenigd Koninkrijk. Volgens hem ging die zaak over iets anders, namelijk een incident in een hotelkamer waarbij bij een medeverdachte een hoeveelheid aan Britse ponden was aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair verzoekt de verdediging de verdachte vrij te spreken van het medeplegen en slechts een zeer beperkt deel van het ten laste gelegde witwasbedrag bewezen te verklaren. Een aanzienlijk deel van de contante uitgaven in de kasopstelling wordt betwist. Verder is in de kasopstelling een beginsaldo vastgesteld, terwijl er aanwijzingen in het dossier zijn dat de verdachte toentertijd kon beschikken over legitiem vermogen in het buitenland. Verder is er geen sprake van medeplegen van witwassen. Het ontbreekt aan een onderbouwing van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn vriendin.
5.1.2.
Beoordeling
Naar aanleiding van een melding door de Amerikaanse opsporingsautoriteiten is een opsporingsonderzoek gestart naar de verdachte in verband met handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek is naast deze verdenking ook de verdenking van witwassen van crimineel vermogen ontstaan. Daarop is een witwasonderzoek gestart naar de verdachte en zijn partner [persoon A] .
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor opzetwitwassen dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Naar vaste jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht als niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid uit welk nauwkeurig aangeduid misdrijf het ten laste gelegde voorwerp afkomstig is, maar het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen en geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Daarbij zal eerst moeten worden vastgesteld of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van een criminele herkomst van de goederen en geldbedragen kunnen rechtvaardigen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst geeft. Bij de beoordeling van die verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
Uit de bewijsmiddelen valt geen rechtstreeks verband te leggen tussen de geldbedragen die in de tenlastelegging staan en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De vraag is vervolgens of er ten aanzien van de geldbedragen een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze uit misdrijf afkomstig zijn.
In de periode van de tenlastelegging is € 119.700 aan contanten op bankrekeningen van de verdachte gestort, en € 108.850 op bankrekeningen van zijn vriendin. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij € 3.500 per maand in contanten kreeg, maar heeft verder niet over de achtergrond van die betalingen verklaard. Een van de witwasindicatoren van het
Anti Money Laundering Centreis dat er geen, of onvolledige verklaringen voor de herkomst van contant geld worden gegeven.
Tijdens een huiszoeking bij de verdachte is een contant bedrag van € 5.100, in coupures van € 50, aangetroffen.
De verdachte en zijn vriendin hebben € 8.617 via
money transfersnaar het buitenland verzonden. Het gebruik van
money transfersis eveneens een indicator voor witwassen, omdat het aanmerkelijk duurder is om via deze methode geld naar het buitenland over te maken dan via girale transacties.
Verder is gebleken dat de verdachte in de ten laste gelegde periode op grote voet leefde, terwijl hij geen of nauwelijks inkomsten had. Hij had onroerend goed in Aruba, maakte met regelmaat vliegreizen daarheen, en reed in een auto met een cataloguswaarde van bijna € 62.000.
Al deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de geldbedragen.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte – nadat hij bij de politieverhoren geen verklaring had gegeven over de herkomst van de geldbedragen – verklaard dat hij voorafgaand aan de ten laste gelegde periode een stuk grond in Turkije, een coffeeshop en een zonnestudio in Amsterdam heeft verkocht. Verder heeft hij contante geldbedragen van verschillende personen ontvangen. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij geen verklaring heeft voor de herkomst van een geldbedrag van ruim € 150.000 in de ten laste gelegde periode.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft geen stukken overgelegd om zijn verklaring voor de herkomst van een groot deel van de ten laste gelegde bedragen te onderbouwen. Zijn verklaringen zijn in zoverre niet concreet en niet verifieerbaar, en bieden geen afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden.
Ten laste gelegde bedragen
Ten laste is gelegd dat de verdachte een bedrag heeft witgewassen van € 465.621. Dat bedrag is als volgt berekend:
Ontvangsten van verdachte contant
€ 44.442
+
Aangetroffen bij huiszoeking
€ 5.100
-/-
Resteert om contant uit te geven
€ 39.342
Feitelijke contante uitgaven
€ 504.963
-/-
Onverklaarbaar vermogen
€ 465.621
=
Ter terechtzitting is door de officier van justitie een aanvullend proces-verbaal overhandigd waaruit blijkt dat de aankoop van een vrachtwagen en de inbeslaggenomen horloges niet contant, maar giraal zijn betaald door de verdachte. De bedragen die hiermee gemoeid zijn (in totaal € 125.000 en € 8.700) dienen in mindering te worden gebracht op het ten laste gelegde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat ook een aantal andere bedragen in mindering moeten worden gebracht op de feitelijke contante uitgaven in deze berekening. Dat betreft de uitgaven aan de aannemer, die volgens het openbaar ministerie contant zijn gedaan. Omdat ter zitting is gebleken dat de betaling voor de vrachtwagen voor de aannemer giraal via een bank in Turkije is gelopen, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat ook de betaling van € 40.000 bancair via Turkije is gegaan, niet ongeloofwaardig. Dit bedrag wordt daarom niet meegenomen in de berekening van het bedrag. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 7.000 voor de aankoop van stenen voor de bouw van het huis op Aruba. Voor wat betreft de aankoop van de Chanel tas heeft de verdachte verklaard dat dat een verjaardagscadeau voor zijn vriendin was, waarvoor vrienden en familie geld bijeen hadden gelegd (€ 3.100). Die verklaring acht de rechtbank niet onaannemelijk. Dat geldt ook voor de uitgaven voor de Media Markt en de babyspullen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bedrag van € 327.900 aan contante feitelijke uitgaven. Daarmee komt het onverklaarbaar vermogen uit op een bedrag van
€ 288.558 (€ 327.900 – € 39.342).
De rechtbank komt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen (on)middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist. Gelet op de duur van de periode, de frequentie van de witwashandelingen en de omvang van de witgewassen geldbedragen, is er sprake geweest van gewoontewitwassen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat er sprake was van medeplegen, nu er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn partner een economische eenheid vormden; zij woonden destijds al 16 jaar samen en voerden een gezamenlijke huishouding.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2015 tot en met 3 september 2020 te Amsterdam,
althans in Nederlanden/of Aruba en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich meermalig, in ieder geval eenmalig schuldig heeft gemaakt aan witwassen,hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader
(s),
van een of meerderevoorwerp
(en
), te weten:
één of meergeldbedrag
(en
) van in totaal (circa) EUR 465.621,00 althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad) en/of dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s)wist
(en
),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,dat
dat/die voorwerp
(en
)– onmiddellijk of middellijk – afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straffen en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door zijn handelen heeft de verdachte meegewerkt aan het onttrekken van uit misdrijf afkomstige opbrengsten aan het zicht van justitie en de fiscus. Door dergelijke witwaspraktijken wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en indirect ook bevorderd. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad; hij was kennelijk slechts uit op eigen (financieel) voordeel.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omvang van de witgewassen geldbedragen. Daarom zal de rechtbank een hogere geldboete opleggen dan door de officier van justitie is geëist en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en maatregel, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen die op de beslaglijst (zie bijlage III) zijn vermeld onder nummers 11, 14 en 15 te onttrekken aan het verkeer en de voorwerpen vermeld onder nummers 20 en 21 verbeurd te verklaren. Ten aanzien van de voorwerpen vermeld onder nummers 8, 16 t/m 19 en 22 heeft hij gevorderd de voorwerpen terug te geven aan de verdachte.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.2.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen vermeld onder nummers 14 en 15 zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Het in beslag genomen voorwerp vermeld onder nummer 20 (het geldbedrag van € 5.000,-) zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen onder nummers 8, 16 t/m 19, 21 en 22 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Met betrekking tot het voorwerp onder nummer 22 (tas Chanel) merkt de rechtbank op dat de verdediging ter terechtzitting een redengevende verklaring heeft gegeven over de aankoop van deze tas.
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp onder nummer 11 (vacumeermachine) zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu de verdachte op 16 september 2020 hiervan afstand heeft gedaan (proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal 1] ) en er daarmee geen beslag meer rust op dit voorwerp.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen (bijlage III) en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen feit:
- nummer 20: geldbedrag van € 5.000,- (omschrijving: [nummer proces-verbaal 2] );
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
- nummer 14: 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: [nummer proces-verbaal 3] , zwart, merk: BQ);
- nummer 15: 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: [nummer proces-verbaal 4] , BQ);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- de voorwerpen vermeld onder nummers 8, 16 t/m 19, 21 en 22.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland en/of Aruba en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich meermalig, in ieder geval eenmalig schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp(en), te weten:
één of meer geldbedrag(en) van in totaal (circa) EUR 465.621,00 althans van enig(e) voorwerp(en) [bladzijde 8 "Zaaksdossier Witwassen"]
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad) en/of dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.