ECLI:NL:RBROT:2025:11470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/10/688174 / FA RK 24-7933
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van stiefouderadoptie, gezamenlijk gezag en naamswijziging in een gezinssituatie met twee vaders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken tot stiefouderadoptie, gezamenlijk gezag en wijziging van de geslachtsnaam en voornamen van twee minderjarigen. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de minderjarigen niets meer van hun biologische vader te verwachten hebben. De vader heeft zijn rol als ouder altijd willen vervullen en is betrokken gebleven in het leven van de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de stiefvader niet aan de voorwaarden voor adoptie voldeed, zoals vastgelegd in de artikelen 1:227 en 1:228 BW. De rechtbank benadrukte dat adoptie een ingrijpende maatregel is die de bestaande familiebanden kan beëindigen, en dat de belangen van de minderjarigen voorop staan. De rechtbank concludeerde dat de huidige gezinssituatie met zowel de biologische vader als de stiefvader in het leven van de kinderen waardevol is en dat het in hun belang is dat beide vaders een rol blijven spelen. Ook het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen, omdat de moeder niet voldaan had aan de vereiste termijn van drie jaar voor eenhoofdig gezag. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van deze termijn rechtvaardigden. Tot slot werd het verzoek om wijziging van de geslachtsnaam en voornamen afgewezen, omdat de rechtbank geen zwaarwichtig belang bij de wijziging kon vaststellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/688174 / FA RK 24-7933
Beschikking van 9 september 2025 over adoptie, gezag, geslachtsnaam en voornaamswijziging
in de zaak ten aanzien van adoptie van
[naam stiefvader], hierna: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
in die zaak zijn belanghebbenden:
[naam moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
en
[naam vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
in de zaak ten aanzien van het gezag en de geslachtsnaam van
[naam stiefvader], hierna: de stiefvader,
[naam moeder], hierna: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
in die zaak is belanghebbende:
[naam vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
en in de zaak ten aanzien van de voornaamswijziging van
[naam moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van rechtbank Gelderland van 30 augustus 2024 waarbij de zaak is verwezen;
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 30 juli 2024;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de Raad) van 11 november 2024;
  • de berichten van de stiefvader van 26 november 2024, 11 maart 2025, 17 juni 2025 en 24 juni 2025 (met bijlagen);
  • het bericht met bijlagen van de stiefvader van 31 juli 2025;
  • het aanvullend verzoekschrift van de stiefvader en de moeder van 1 augustus 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
12 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de stiefvader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de vader, via een videobeeldverbinding;
  • de Raad, als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 1] .
1.3.
[minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter. [minderjarige 1] heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige [minderjarige 1] is geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats] als kind van de moeder en de vader.
2.2.
De minderjarige [minderjarige 2] is geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] als kind van de moeder en de vader.
2.3.
De stiefvader en de moeder zijn op 8 april 2023 te Neder-Betuwe met elkaar gehuwd. De moeder en de minderjarigen wonen blijkens het uittreksel BRP sinds
6 maart 2022 op hetzelfde adres als de stiefvader.
2.4.
Bij beschikking van 11 november 2024 van deze rechtbank is het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en is bepaald dat het gezag over hen voortaan aan de moeder toekomt.
2.5.
De stiefvader, de moeder, de vader en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
De verzoeken
3.1.1.
Primair verzoekt de stiefvader:
- de adoptie van de minderjarigen door de stiefvader uit te spreken.
3.1.2.
Subsidiair verzoeken de stiefvader en de moeder gezamenlijk:
  • hen te bekleden met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen;
  • de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen in [geslachtsnaam] .
3.1.3.
De moeder verzoekt:
- de voornamen van de minderjarigen te wijzigen in respectievelijk [voornaam 1] en [voornaam 2] .
3.2.
Stiefouderadoptie
3.2.1.
De rechtbank beoordeelt de adoptie aan de hand van artikel 1:227 en 1:228 BW.
3.2.2.
Uit artikel 1:227 lid 2 BW volgt dat de stiefvader de adoptie alleen kan vragen als hij onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift drie aaneengesloten jaren met de moeder heeft samengeleefd. De stiefvader stelt dat partijen vanaf
augustus 2021 zijn gaan samenwonen in twee huizen. Volgens de BRP zijn zij sinds
6 maart 2022 formeel op hetzelfde adres ingeschreven. Het verzoekschrift is op 30 juli 2024 ingediend. Dit betekent dat – meerekenend de periode dat partijen nog (gezamenlijk) in twee huizen woonden – op een maand na niet aan de driejaarstermijn is voldaan. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze eis wordt gesteld zodat een zekere bestendigheid kan worden verwacht van het gezin waarin de minderjarigen terecht komen. De rechtbank ziet een liefdevol gezin met veel aandacht en zorg voor elkaar. De hiervoor bedoelde bestendigheid staat voor de rechtbank voldoende vast, ondanks het feit dat net niet aan de driejaarstermijn is voldaan. De rechtbank oordeelt daarom dat de stiefvader ontvankelijk is in zijn verzoek.
3.2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat bestaande familiebanden in beginsel onverbrekelijk zijn. Adoptie is hierop een uitzondering, waarbij echter strikte voorwaarden gelden. Dit geldt temeer omdat adoptie het ingrijpende gevolg heeft dat daarmee de tussen de ouder en het kind bestaande familierechtelijke betrekkingen worden beëindigd. Hierbij dient niet alleen te worden gelet op de positie die de minderjarigen door de adoptie verkrijgen, maar ook en niet minder, op hetgeen de minderjarigen verliezen, namelijk de familierechtelijke band met – in de onderhavige zaak – hun wettige en biologische vader.
3.2.4.
Een verzoek tot stiefouderadoptie kan alleen worden toegewezen als deze in het kennelijk belang van de minderjarigen is en op het tijdstip van de adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarigen niets meer van hun biologische vader te verwachten hebben (artikel 1:227 lid 3 BW). Bovendien moet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW zijn voldaan.
3.2.5.
Uit de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank het volgende gebleken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. Dit huwelijk is op 12 maart 2020 ontbonden. De vader is nadien, in de ene periode meer dan in de andere periode, betrokken gebleven in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Sinds oktober 2021 is er regelmatig contact tussen hen en de vader. De moeder en de stiefvader hebben elkaar in het najaar van 2020 leren kennen en er is een goede band tussen de stiefvader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontstaan. De stiefvader heeft met zijn ex-partner een co-ouderschap voor hun eigen vier kinderen. De moeder, de stiefvader en alle kinderen vormen met elkaar een liefdevol en verbonden kerngezin in de weken dat zij samen zijn, waarbij de stiefvader in alle opzichten de rol van vader vervult jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tegen de stiefvader zeggen zij “papa” en tegen de vader “ [naam 2] ”.
3.2.6.
De stiefvader en de moeder menen dat de verzochte adoptie recht doet aan de gezinssituatie zoals die nu bestaat. Zij willen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door middel van de adoptie volwaardig leden van het kerngezin worden. Ook de grootouders (moeders- en stiefvaderszijde) staan achter dit verzoek. De vader ziet wat de stiefvader allemaal voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doet en betekent. Hij ziet dat zij positief op hem reageren. Hij is hier heel dankbaar voor. Omdat hij eerder niet bekend was met de mogelijkheid van gezamenlijk gezag door de stiefvader en de moeder, waarbij de stiefvader ook beslissingen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan nemen, stemde hij eerder in met adoptie. Ter zitting heeft de vader duidelijk gemaakt niet in te stemmen met adoptie, maar wel met gezamenlijk gezag. De vader heeft benadrukt dat hij zijn rol als vader altijd wil vervullen en er altijd voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wil zijn. Hij wil hen ondersteunen in hun ontwikkeling, nu en in de toekomst. De tijd die hij met hen doorbrengt ervaart hij als zeer waardevol. Hij wil meewerken aan de nieuwe situatie en tegelijkertijd geen afstand doen van zijn rol als vader voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij is gelukkig met de manier waarop de huidige situatie in de praktijk uitwerkt.
3.2.7.
Het advies van de Raad strekt tot afwijzing van het verzoek.
De Raad acht adoptie op dit moment niet in het kennelijk belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Volgens de Raad is voor de toekomst niet redelijkerwijs te verwachten dat zij niets meer van de vader te verwachten hebben. Als niet voldaan is aan dit criterium kan van adoptie geen sprake zijn.
3.2.8.
De rechtbank is, net als de Raad, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van de situatie dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets meer van de vader te verwachten hebben. De vader is, mede door toedoen van de moeder, altijd betrokken gebleven in het leven van de kinderen. Hij draagt financieel bij in hun kosten van verzorging en opvoeding en heeft regelmatig contact met hen waarbij zijn uitgangspunt was dat dit contact eens in de twee weken plaatsvond. Dat dit contact, volgens zeggen van de moeder “maar” zes keer per jaar plaatsvindt, lijkt mede door de drukke agenda van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en hun gezin te komen en kan niet in zijn geheel op de vader worden afgewenteld. Evenmin volgt uit het iets teruggelopen contact dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom helemaal niets meer van de vader te verwachten hebben. De vader heeft bij de Raad en ook tijdens de mondelinge behandeling juist aangegeven betrokken te willen blijven bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij wil een rol in hun leven blijven spelen, ook als zij ouder zijn en een dak boven hun hoofd nodig hebben of op welke manier dan ook hulp nodig hebben, financieel of anderszins. Het staat voor de rechtbank buiten kijf dat de vader zijn volledige verantwoordelijkheid wil nemen. Ook vindt hij het prettig om door de moeder en de stiefvader in sommige beslissingen “meegenomen” te worden. Zowel uit het Raadsrapport als uit het kindgesprek van de kinderrechter met [minderjarige 1] blijkt dat zij en [minderjarige 2] de vader, naast de stiefvader als hun papa zien en hem heel lief vinden. Op vragen van de kinderrechter aan [minderjarige 1] of er iets is wat zij tegen [naam 2] zou moeten zeggen, antwoordde [minderjarige 1] : “Dat ik heel veel van hem houd.”
3.2.9.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets meer van de vader in zijn hoedanigheid als ouder te verwachten hebben, in tegendeel. Dit blijkt ook uit de wijze waarop de vader het verzoek tot adoptie inmiddels gemotiveerd tegenspreekt. Dit alles maakt dat niet aan alle voorwaarden zoals genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 – voor zover in deze zaak van toepassing – is voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot adoptie daarom afwijzen.
3.2.10.
De rechtbank wil hiermee niets afdoen aan de belangrijke rol die de stiefvader in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] speelt en licht daarom het volgende toe. Ter zitting is gebleken dat de betekenis die de moeder en de stiefvader toekennen aan adoptie niet overeenkomt met de wettelijke betekenis ervan. De moeder en de stiefvader willen door middel van adoptie de juridische werkelijkheid in overeenstemming brengen met de werkelijkheid van het nieuwe gezin, waarbij de stiefvader in de woorden van de moeder “de echte vader” van de kinderen is. De wetgever gaat echter uit van gelijkwaardig ouderschap in afstamming. Om allerlei redenen kan het zo zijn dat kinderen, zoals [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , niet opgroeien bij hun beide ouders, maar wel in een liefhebbende omgeving waar zij een thuis vinden. Adoptie dient er niet toe om een biologische ouder op afstand te plaatsen en op die manier een rangorde aan te brengen in verzorgers en biologische ouders van de kinderen. In het geval van de hier gewenste stiefouderadoptie zouden de juridische banden van de kinderen met hun vader volledig verbroken worden. Gelet op het voorgaande is dat niet aan de orde.
3.3.
Gezag
3.3.1.
De stiefvader en de moeder verzoeken hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.2.
De vader stemt in met dit verzoek.
3.3.3.
Dit verzoek is gegrond op artikel 1:253t BW.
Voorwaarde voor toewijzing van het verzoek is dat de moeder, zijnde de ouder die het verzoek doet, gedurende tenminste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag is belast. Deze termijn is bedoeld om te voorkomen dat lichtvaardig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het gezag te wijzigen. De rechtbank constateert dat aan deze termijn niet is voldaan, nu de moeder eerst vanaf 11 november 2024 alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft. De rechtbank constateert ook dat bij beschikking van 11 november 2024 het verzoek tot eenhoofdig gezag “bij verstek” is toegewezen en niet op de grond dat de vader zijn gezag niet goed uitoefende dan wel misbruik van zijn gezag maakte. Er heeft geen inhoudelijke toets plaatsgevonden die leidde tot de conclusie dat de vader het gezag moest worden afgenomen. De moeder heeft het verzoek om eenhoofdig gezag destijds gedaan in aanloop naar de verzoeken in de onderhavige zaak.
3.3.4.
Gelet op de bestaande jurisprudentie kan de rechtbank in zeer uitzonderlijke gevallen afwijken van de hiervoor bedoelde termijn van drie jaar.
3.3.5.
De rechtbank is opgevallen dat de stiefvader zijn taak als verzorger van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed oppakt. Hierover is iedereen het ook eens en de vader is hier ook dankbaar voor. Ter zitting heeft hij nogmaals benadrukt hier heel gelukkig mee te zijn. Gelet hierop is niet uitgesloten dat de stiefvader met de moeder belast kan worden met het gezamenlijk gezag. Echter, eerst moet worden gekeken of nu al sprake is van een uitzonderlijk geval op grond waarvan afwijking van de termijn gerechtvaardigd is.
3.3.6.
De rechtbank begrijpt dat het primaire, maar ook dit subsidiaire verzoek is ingegeven door de wens van de moeder en de stiefvader de huidige feitelijke gezinssituatie te formaliseren, zodat er in hun ogen een vol- en gelijkwaardig kerngezin ontstaat waarvan alle kinderen op dezelfde wijze deel uitmaken, de vier kinderen van de stiefvader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook vinden de moeder en de stiefvader van belang dat iedereen dezelfde geslachtsnaam draagt. De moeder heeft de naam van de stiefvader bij het huwelijk aangenomen. De vier kinderen van de stiefvader dragen zijn naam. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dragen een andere achternaam, namelijk die van hun vader. Ook wanneer het aankomt op het gezamenlijk gezag voert de moeder aan dat de stiefvader de rol van echte vader moet krijgen. Zijn kinderen zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] halfbroers en halfzus, en geen stiefbroers en stiefzus. De moeder benadrukt meer dan eens dat de vader een rol mag houden in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gezin waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deel uitmaken kent echter maar één echte vader, en dat is de stiefvader. De voortvarendheid waarmee het verzoek wordt gedaan, heeft mede te maken met de slechte gezondheid van de ouders van de stiefvader. De rechtbank begrijpt dat hun gezondheid grote zorgen met zich meebrengt. Wat daar verder ook van zij, daarmee is niet aangetoond dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vraagt om het maken van een uitzondering op de driejaarstermijn voor eenhoofdig gezag en het versneld toekennen van gezamenlijk gezag. Dat is namelijk de vraag die ter beoordeling voorligt.
3.3.7.
De rechtbank heeft de stellingen van de moeder en de stiefvader en hun vurige wens ook in formele zin het nieuwe gezin te bestendigen, ter zitting met hen besproken. De stiefvader heeft aangegeven na het huwelijk met de moeder nu ook eenzelfde soort officiële handeling met en voor haar kinderen te wensen. Als dat niet door middel van adoptie kan, dan moet dat door gezamenlijk gezag gerealiseerd worden. De moeder laat er geen misverstand over bestaan wie – in haar eigen woorden – de “echte vader” van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Dat is volgens haar de stiefvader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de stiefvader onder verwijzing naar de vader de vergelijking gemaakt met een donorvader. Zo zou aangekeken moeten worden tegen de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft zich daarbij aangesloten.
3.3.8.
De uitleg die de moeder en de stiefvader geven ter onderbouwing van het verzoek tot gezamenlijk gezag is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de kinderen. De moeder en de stiefvader creëren met hun veronderstellingen een situatie waarin de vader op afstand komt te staan. [minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter gezegd dat zij heel veel van de vader houdt. De rechtbank acht het in belang van de kinderen dat de vader op de plek van vader blijft staan en niet wordt vervangen door de stiefvader als zijnde de “echte” vader. Vanzelfsprekend zou dat ook kunnen in het geval van toekenning van gezamenlijk gezag, maar gelet op de betekenis die de moeder en de stiefvader hieraan geven als het gaat om de waarde van de vader in het leven van de kinderen, ziet de rechtbank hier een onoverkomelijk probleem. De echte vader is immers de vader en niet de stiefvader. De vader typeren als donorvader doet geen recht aan zijn rol in het leven van de kinderen. Het doel van gezamenlijk gezag voor de stiefouder is ook niet om de rol van de biologische ouder te reduceren tot die van donorvader.
3.3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling en ook op schrift meer dan eens benadrukt hoe belangrijk het voor haar is om het gezinsleven zoals dat nu is ontstaan te formaliseren. Daarbij heeft zij ook uitgelegd dat harmonie voor haar heel belangrijk is en dat zij daarom de vader van de kinderen in hun leven is blijven betrekken, ook nadat hij eerder een jaar lang niets van zich heeft laten horen en haar achterliet met twee heel kleine kinderen. De moeder heeft hierover opgemerkt dat zij het idee heeft dat dit nu in haar nadeel werkt omdat nu niet voldaan lijkt te worden aan het – in het kader van de eerder besproken adoptie – criterium dat niet vaststaat dat de kinderen niets meer van hun biologische vader te verwachten hebben. De moeder en de stiefvader hebben hierover schriftelijk aan de Raad gecommuniceerd en ook tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat het erop lijkt dat zij ‘Dennis voor de bus moeten gooien om in aanmerking te komen voor adoptie’. Dit is een zeer ver gaande uitspraak waaruit ook valt op te maken dat de bloedband er volgens moeder niet aan in de weg zou mogen staan om het nieuwe gezin mogelijk te maken, via adoptie dan wel gezamenlijk gezag. Zij wil per sé dat de kinderen van de stiefvader halfbroers en- zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, maar dat ís niet zo. Uit dit alles blijkt dat het voor de moeder het meest belangrijk is dat zij met de stiefvader, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de kinderen van de stiefvader een nieuw gezin kan vormen, als ware dat van biologische oorsprong. Zoals meermalen tijdens de mondelinge behandeling is benadrukt, is zonder meer bijzonder en zeer positief voor de kinderen dat zij omringd worden door heel veel liefde en betrouwbaarheid. Daaraan vooraf gaat echter family life dat door bloedbanden wordt bepaald. De regels omtrent ouderschap zoals die in de wet zijn neergelegd, zijn er om de herkomst van het kind recht te doen. Het juridisch ouderschap bouwt hierop voort.
3.3.10.
Concluderend ziet de rechtbank in dit geval onder deze omstandigheden geen ruimte voor het maken van een uitzondering op de driejaarstermijn die geldt voor het eenhoofdig gezag. Beslissingen over het gezag zijn dermate ingrijpend dat daar niet lichtvaardig mee omgegaan moet worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat juist niet overhaast wordt beslist over het gezag. Vanzelfsprekend doet dit niet af aan de inzet en zorg die de stiefvader levert aan de kinderen. Die inzet en zorg kan echter ook niet afdoen aan de positie die de vader heeft in het leven van de kinderen, feitelijk en emotioneel niet, maar ook juridisch niet. De kinderen leven op dit moment in een situatie waarin beide vaders, de stiefvader én de vader, van gelijkwaardig belang zijn. De vader is dat vanwege afstamming en betrokkenheid vanaf geboorte en de stiefvader vanwege de dagelijkse aanwezigheid en zorg. Beide vaders zijn als vader betrouwbaar en liefhebbend voor de kinderen. De rechtbank wijst er met name voor de moeder op dat dit een situatie is die voor de kinderen heel veel winst oplevert. Het is voor hen bijzonder prettig deel uit te maken van een gezin met de stiefvader, maar het is niet in hun belang de rol van hun vader daarmee kleiner te maken. De wens van de moeder om te komen tot een gezin als ware dat van oorsprong biologisch gevormd, heeft de rechtbank goed gehoord en begrepen. De moeder heeft met het stuklopen van het huwelijk met de vader een flinke teleurstelling moeten verwerken. Hoe mooi de huidige situatie ook is, het verleden kan niet ongedaan gemaakt of overschreven worden. Waardoor de moeder precies gedreven wordt, is de rechtbank niet duidelijk geworden. In elk geval is wel duidelijk dat zij soms uitlatingen doet – gedreven door haar wens – waarmee zij de kinderen en de vader geen recht doet.
3.3.11.
Het gezag berust nu bij de moeder alleen. Het enkele feit dat sprake is van eenhoofdig gezag maakt niet dat het in het belang van de kinderen is om versneld te beslissen tot een tweede gezagsdrager. De wetgever stelt met de driejaarstermijn voor eenhoofdig gezag stabiliteit voorop. De rechtbank sluit daar dus bij aan en maakt geen uitzondering. Daarmee blijft de gelijkwaardigheid van beide vaders in het belang van de kinderen behouden. Het verzoek om gezamenlijk gezag wijst de rechtbank gelet op al het voorgaande daarom af.
3.4.
Geslachtsnaam
Omdat de verzoeken tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag worden afgewezen, wordt ook het verzoek om de geslachtsnaam van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen in [geslachtsnaam] afgewezen.
3.5.
Voornaamswijziging
3.5.1.
De moeder legt onder meer aan dit verzoek ten grondslag dat na wijziging van de voornamen alle kinderen van het gezin drie voornamen zullen hebben en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op deze manier worden vernoemd naar respectievelijk de moeder en de vader van de stiefvader met wie zij een goede band hebben. Deze voornamen zijn in gezamenlijk overleg met de stiefvader, zijnde de “nieuwe” ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gekozen en dit zorgt voor een aanvullende emotionele verbinding, aldus de moeder.
3.5.2.
Hoewel de vader geen belanghebbende is bij dit verzoek, heeft hij wel laten weten niet de noodzaak te zien van een voornaamswijziging op dit moment.
3.5.3.
De rechtbank stelt voorop dat niet het belang van de moeder, de stiefvader of diens ouders moet worden onderzocht, maar het belang van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat zij geen zwaarwichtig belang hebben bij de verzochte wijziging. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Afstamming en naamgeving hangen nauw samen en zijn bepalend voor de identiteit van een persoon. De moeder en de vader hebben bij de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervoor gekozen hen twee voornamen te geven. Wijziging van deze voornamen, ook nu het “slechts” een toevoeging betreft, betekent wijziging van een deel van de identiteit die de vader en de moeder weloverwogen aan de kinderen hebben meegegeven. Dit acht de rechtbank op dit moment niet in hun belang. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
3.6.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, op 9 september 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.