ECLI:NL:RBROT:2025:11476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/10/701807 / KG ZA 25-620
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst tussen broer en zus ter beëindiging van een gerechtelijke procedure over de verdeling van een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee erfgenamen, [eiser] en [gedaagde], die een vaststellingsovereenkomst (vso) hebben gesloten ter beëindiging van een eerdere gerechtelijke procedure over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden vader. De vso bevat afspraken over de toedeling van percelen grond en de bijbehorende financiële verplichtingen. De vader van partijen is overleden, en zij zijn benoemd tot erfgenamen in gelijke delen. De vso is tot stand gekomen na een moeizame relatie tussen de partijen, die heeft geleid tot een bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] recht heeft op nakoming van de vso, ondanks de bezwaren van [gedaagde]. De rechter heeft vastgesteld dat de vso een executoriale titel vormt en dat [gedaagde] zich niet kan onttrekken aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, waarbij is bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde]. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

team handel en haven
Zaaknummer: C/10/701807 / KG ZA 25-620
Vonnis in kort geding van 3 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te Noordwijk,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaten: mrs. T.E. Deenik en D.B.J.M. Eussen,
tegen
[gedaagde],
te Rotterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.A. Kanning.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 augustus 2025
- producties 1 tot en met 29 van [eiser]
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
- producties 1 tot en met 5 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].

2.De feiten

2.1.
Op [datum] is de vader van [eiser] en [gedaagde], [naam], overleden. Hij heeft bij testament [eiser] en [gedaagde] tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. [eiser] is benoemd tot executeur.
2.2.
Tot het onverdeelde deel van de nalatenschap behoren, na (feitelijke) splitsing en kadastrale vernummering, de percelen grond gelegen nabij Noordwijk, Schoolstraat ongenummerd, kadastraal bekend [perceel 1], groot circa 2 a 69 ca, en [perceel 2], groot circa 4 a 74 ca (de percelen). Aan de percelen zijn door het kadaster een voorlopige kadastrale grens en oppervlakte toegekend. De percelen zijn (in april 2025) ontstaan uit het perceel dat voorheen kadastraal bekend was als [perceel 3]. De percelen samen zijn qua locatie en oppervlakte gelijk aan het perceel met [perceel 3].
2.3.
Tussen [eiser] en [gedaagde] bestaat al langere tijd een moeizame relatie. Hierdoor stagneerde de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Om tot een verdeling te komen heeft [gedaagde] op 19 september 2024 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag (zaaknummer C/09/672977/ HA ZA 24/835). De mondelinge behandeling van deze procedure vond plaats op 19 maart 2025. Tijdens de behandeling is een minnelijke regeling bereikt die is vastgelegd in een in het proces-verbaal opgenomen vaststellingsovereenkomst (de vso).
2.4.
De vso luidt als volgt:
“(…)
1. Het perceel (kadastraal bekend [perceel 3], hierna: het perceel) wordt toegedeeld aan [eiser] voor een waarde van € 550.000, onder de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] van der Niet uit hoofde van overbedeling en ter gelegenheid van de overdracht te voldoen een bedrag van € 275.000. De kosten van de overdracht zullen door [eiser] worden gedragen.
2. Levering van het perceel zal uiterlijk plaatsvinden op 19 september 2025.
3. De huurinkomsten ter zake het perceel vanaf april 2025 komen aan beide partijen in gelijke delen toe. [eiser] zal de aan [gedaagde] toekomende huurinkomsten maandelijks aan haar uitbetalen (…).
4. Het saldo op de spaarrekening verbonden aan de ervenrekening (…) van € 41.294,38 wordt toebedeeld aan [gedaagde]. [eiser] zal dit saldo binnen een week na heden uitbetalen aan [gedaagde]
(…).
5. De ervenrekening (…) zal worden opgeheven zo spoedig mogelijk na levering van het perceel. Het alsdan resterende saldo wordt dan in gelijke delen verdeeld tussen partijen.
6. Partijen hebben na uitvoering van deze regeling met betrekking tot dit geschil en de afwikkeling van de nalatenschap van [naam] over en weer niets meer van elkaar te vorderen en ze verlenen elkaar ter zake over en weer finale kwijting.
7. Partijen dragen ieder hun eigen proceskosten.
8. Partijen verzoeken doorhaling van de zaak in conventie en in reconventie per heden.”
2.5.
De notaris heeft een conceptakte van verdeling en levering (gedateerd 14 mei 2025) opgesteld die aan partijen is toegestuurd. Daarbij is de passeerdatum bepaald op 26 mei 2025. De akte is op die datum niet gepasseerd vanwege (inhoudelijke) bezwaren van [gedaagde]. Tussen partijen, hun advocaten en de notaris is vervolgens over die bezwaren uitvoerig gecorrespondeerd, wat heeft geleid tot een aantal aanpassingen in de conceptakte. De laatste versie van de conceptakte dateert van 16 juni 2025 (productie 21 van [eiser]). De akte is, ook nadat [eiser] [gedaagde] heeft verzocht daaraan mee te werken, nog niet gepasseerd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. te bepalen dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde], strekkende tot toebedeling en levering van de percelen aan [eiser] en alle daartoe benodigde handelingen, waaronder de wilsverklaring dat [gedaagde] instemt met gebruikmaking van de conceptakte overgelegd als productie 21 ten behoeve van voormelde levering;
subsidiair:
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis mee te werken aan ondertekening van de notariële akte van verdeling en levering van de percelen, een en ander conform de conceptakte overgelegd als productie 21, en alle daartoe benodigde handelingen te verrichten;
3. het onder 2. gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per
dag(deel) waarop [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,-;
zowel primair als subsidiair:
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat van [eiser] daaronder begrepen, en wel op de volgende wijze:
a.
primair: [gedaagde] te veroordelen in de werkelijke proceskosten van € 11.344,12, alsmede het door [eiser] verschuldigde griffierecht;
b.
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure op basis van een hogere factor (dat wil zeggen een bedrag hoger dan uit het liquidatietarief zou volgen, althans toekenning van meer punten binnen het liquidatietarief) van in ieder geval viermaal het gebruikelijke liquidatietarief, althans een door UEA voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen factor,
en deze bedragen te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten van deze procedure.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een termijn zoals UEA voorzieningenrechter juist acht, de percelen (met al het zijne) te ontruimen en te verlaten en verlaten en ontruimd te houden, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
[eiser] te veroordelen, indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor onder 1. gevorderde veroordeling voldoet en [gedaagde] de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan haar de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
[eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 5.000,-, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, voor iedere dag dat hij niet aan de in 1. uitgesproken veroordeling voldoet;
[eiser] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van zijn aandeel (de helft) in de eigendom van de percelen, meer in het bijzonder door een verkoopopdracht te tekenen door UEA voorzieningenrechter aan te wijzen NVM-makelaar;
te bepalen dat, indien [eiser] niet zijn medewerking verleent aan het onder 4. bepaalde, het in deze te wijzen vonnis de daartoe strekkende opdracht van [eiser] aan de betreffende makelaar vervangt;
te bepalen dat de betreffende makelaar, dan wel een andere door UEA voorzieningenrechter aan te wijzen NVM-makelaar, een zodanige vraag- en laatprijs vaststelt dat verkoop van de percelen op afzienbare termijn te verwachten is en dat partijen zich daaraan dienen te conformeren;
te bepalen dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de percelen aan de koper;
te bepalen dat het te wijzen vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiser] indien hij niet binnen twee weken na het eerste verzoek daartoe meewerkt aan de eigendomsoverdracht;
te bepalen dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten van de verkoop en levering te dragen;
[eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 2.000,-, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, voor iedere dag dat hij niet aan de in 4. uitgesproken veroordeling voldoet;
[eiser] te veroordelen in de proces- en nakosten, althans zodanig te oordelen als [de voorzieningenrechter van] uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.4.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Allereerst geldt dat er geen gronden gesteld of gebleken zijn waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem gevorderde. Het (niet-onderbouwde) ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.2.
[eiser] vordert nakoming van de vso die partijen hebben gesloten ter beëindiging van een (op dat moment) lopende gerechtelijke procedure. Reeds hierin ligt een voldoende spoedeisend belang besloten. [eiser] mocht er op basis van de gemaakte afspraken immers op vertrouwen dat de verdeling en levering van de percelen binnen afzienbare tijd, in elk geval uiterlijk op 19 september 2025, zou plaatsvinden. Die datum nadert met rasse schreden en op daadwerkelijke ondertekening van de akte door [gedaagde] is tot op heden nog geen zicht geweest. Nu ook niet in geschil is dat de relatie van [eiser] en [gedaagde] al langere tijd spanningsvol is en die spanningen niet makkelijk te doorbreken lijken, is het ook daarom gewenst dat de afwikkeling van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de percelen snel plaatsvindt. De voorzieningenrechter zal de zaak hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Vooropgesteld wordt dat het proces-verbaal van 19 maart 2025 moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Bij een vso binden partijen zich, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid omtrent hetgeen tussen hen rechtens is, jegens elkaar aan een vaststelling daarvan. Slechts ingeval gebondenheid aan een beslissing van een partij of een derde in verband met de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is die beslissing vernietigbaar (artikel 7:904 BW).
4.4.
De rechtsgeldigheid van de vso staat tussen partijen niet ter discussie. Tussen partijen is meer in het bijzonder niet in geschil dat in de vso is opgenomen dat [eiser] aanspraak kan maken op toedeling aan hem van het perceel, kadastraal bekend [perceel 3], tegen vergoeding aan [gedaagde] van € 275.000,-, zulks uit hoofde van overbedeling en ter gelegenheid van de overdracht. Evenmin is in geschil dat het perceel met [perceel 3] inmiddels (feitelijk) voorlopig is gesplitst en kadastraal is vernummerd in de percelen met nummers 3154 en 3155. Niet ter discussie staat dat de percelen samen hetzelfde oppervlakte hebben als het perceel met [perceel 3]. Desgevraagd heeft [gedaagde] te kennen gegeven geen vernietiging of ontbinding van de vso voor te staan. Uitgangspunt is dan dat de vso, die een executoriale titel vormt, in beginsel door [eiser] ten uitvoer gelegd moet kunnen worden.
4.5.
De in de vso beoogde levering van de percelen aan [eiser] tegen betaling van een bedrag van € 275.000,- aan [gedaagde] moet nog plaatsvinden. Dit heeft nog niet kunnen gebeuren, omdat [gedaagde] zich op het standpunt stelt (vooralsnog) niet verplicht te zijn tot ondertekening van de akte. De voorzieningenrechter begrijpt [gedaagde] zo dat haar standpunt is dat haar gebondenheid aan deze afspraak in de vso in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor voert zij verschillende argumenten aan. De voorzieningenrechter acht die argumenten niet steekhoudend op grond van het volgende:
1. De stelling van [gedaagde] dat de notaris zijn werk niet onafhankelijk doet en als “
marionet van [eiser]” handelt, is niet aannemelijk. Een notaris is onderworpen aan tuchtrecht en op grond van voor hem geldende beroeps- en gedragsregels gehouden zijn werk onpartijdig te verrichten. [gedaagde] heeft niet concreet met stukken onderbouwd dat van partijdigheid sprake zou zijn, terwijl [eiser] dit uitdrukkelijk heeft betwist. Het enkele gegeven dat een familielid van de echtgenote van [eiser] op het notariskantoor werkzaam is of is geweest, maakt dit niet anders. Dat er veel wantrouwen bestaat bij [gedaagde] in de richting van haar broer is duidelijk, maar dat wantrouwen kan zij niet zonder feitelijke en concrete onderbouwing afwentelen op de notaris.
2. [gedaagde] legt de vso zo uit dat daarin staat dat [eiser] eerst rechtstreeks aan haar moet betalen alvorens zij haar handtekening onder de akte behoeft te zetten. Die uitleg van [gedaagde] is, gegeven de omstandigheden van dit geval, onredelijk en irreëel. In de notariële praktijk is gebruikelijk dat betalingen via de notaris plaatsvinden en niet rechtstreeks tussen partijen bij de akte. Dit blijkt ook uit de vso, waarin staat: “ter gelegenheid van de overdracht”. In redelijkheid mag ook aangenomen worden dat de notaris niet meewerkt aan het passeren van een akte als het dossier financieel niet op orde is. Andersom geldt dit ook: de notaris betaalt niet uit als een akte niet is gepasseerd en de overdracht niet correct in het kadaster is verwerkt. Indien en voor zover [eiser] het bedrag van € 275.000,- ten tijde van de levering dus niet bij de notaris zou hebben gestort, zoals [gedaagde] op basis van enkel vermoedens aanneemt, zal de akte niet worden getekend en blijft zij de mede-eigendom houden van de percelen. Goederenrechtelijk verandert er dan niets.
3. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij terecht vreest dat [eiser] niet in staat is haar overbedelingsvordering te voldoen. Die vrees is dus geen grond voor [gedaagde] om op haar beurt de vso niet na te komen. Los van de verklaring van [eiser] hierover heeft ook de notaris laten weten dat het bedrag van € 275.000,- zich inmiddels op de derdengeldrekening van het notariskantoor bevindt. Het vermoeden van [gedaagde] dat [eiser] uit financieel onvermogen de toedeling van de percelen wenst te financieren door verkoop en levering van een van de percelen aan een derde, is daarmee nergens op gebaseerd en zonder eerst uitvoering te hebben gegeven aan de conceptakte van 16 juni 2025 (dus met medewerking van [gedaagde]) ook niet mogelijk. Verder geldt dat de wijze waarop [eiser] de percelen financiert en welke financiële consequenties dat voor hem heeft, [gedaagde] niet aangaat.
4. De overige inhoudelijke bezwaren van [gedaagde] tegen de laatste conceptakte van 16 juni 2025 (productie 21 van [eiser]) betreffen bezwaren tegen in de notariële onroerend goed praktijk in een akte als deze gehanteerde gebruikelijke bepalingen. De bezwaren van [gedaagde] zijn gericht tegen:
de passage op bladzijde 2 van het concept die gaat over de executeur. Dit bezwaar lijkt door de laatste aanpassing van de notaris ondervangen. Bovendien was aanpassing niet nodig geweest omdat het een citaat betreft en inhoudelijk verder niet relevant is voor het effectueren van de verdeling en levering van de percelen;
punt 4 onder 'bepalingen van de verdeling’ op bladzijde 4 van het concept, waarin staat dat “de verdeelde goederen (…) niet met andere hypotheek-, pandrechten of beslagen of inschrijvingen daarvan [zijn] belast, dan in deze akte vermeld” (zie ook onder het kopje ‘overbedelingsvordering’). Aan [gedaagde] is, mede aan de hand van een kadastraal uittreksel, herhaaldelijk bevestigd dat op de percelen geen hypotheken, pandrechten, beslagen of inschrijvingen daarvan rusten. Als hiervan op het moment van passeren toch sprake mocht zijn, dan is het een gebruikelijke gang van zaken dat de notaris in zo’n geval (in overleg) de akte hierop aanpast en dus niet zonder meer passeert. Het aanhoudende bezwaar van [gedaagde] tegen deze standaardbepaling(en) is daarom niet goed te volgen.
de passages op bladzijde 5 van het concept over de volmachten tot hypothecaire inschrijving(en) en rectificatie van de leveringsakte.
Hierover is niet meer of anders te zeggen dan dat dit bij uitstek standaardbepalingen zijn, die [gedaagde] niet in haar vorderingsrecht uit hoofde van overbedeling raken.
4.6.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] - doordat het perceel met [perceel 3] in zijn opdracht voorlopig is gesplitst en kadastraal is vernummerd in de nummers [perceel 1] en [perceel 2] - de reële verwachting heeft dat de percelen met winst kunnen worden verkocht en dat dit haar benadeelt, kan dit haar niet baten. Hoewel de gang van zaken rondom de (te vroege) splitsing en vernummering op het eerste gezicht niet de schoonheidsprijs verdient, is ook gebleken dat de wens van [eiser] tot de splitsing van het perceel met [perceel 3] bij [gedaagde] bekend was. Met dit ‘risico’ had [gedaagde] dus rekening kunnen houden bij het sluiten van de vso. Dat dit niet is gebeurd, komt in de verhouding met [eiser] voor rekening van [gedaagde] en staat aan de vordering van [eiser] tot nakoming van de vso niet in de weg. Bovendien valt niet in te zien wat [gedaagde] te maken heeft met de plannen van [eiser] met de percelen en de mogelijke daarbij te realiseren voordelen.
4.7.
[eiser] heeft niet volledig voldaan aan zijn uit de vso voor hem voortvloeiende verplichting tot maandelijkse betaling van een deel van de huuropbrengsten aan [gedaagde] (punt 3 vso). Die opschorting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd, zeker niet nu [eiser] daarvoor tijdens de zitting wisselende redenen heeft genoemd. De voorzieningenrechter verwacht daarom van [eiser] dat hij alsnog volledig aan de huurbetalingsverplichting jegens [gedaagde] zal voldoen over de periode vanaf 16 mei 2025 (de laatste betaling van € 900,- per maand heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden, zie pleitnota [eiser], randnummer 4.3) tot aan het moment van de notariële toedeling van de percelen aan hem op uiterlijk 19 september 2025, zoals hij ter zitting ook heeft toegezegd. De niet-nakoming door [eiser] van zijn verplichtingen rechtvaardigt echter niet dat [gedaagde] op haar beurt de nakoming van haar verplichtingen uit de vso opschort. Daarvoor is het financiële belang gemoeid met de huurbetalingsverplichtingen van [eiser] te gering in verhouding tot het belang gemoeid met de levering van de percelen.
4.8.
De conceptakte van 16 juni 2025 is dus geschikt voor het daarmee beoogde doel: de uitvoering van de verdeling van de percelen en uit dien hoofde levering aan [eiser], onder betaling aan [gedaagde] van € 275.000,-. Gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen is het de vraag of [gedaagde], ook nu de voorzieningenrechter in dit vonnis haar bezwaren tegen de conceptakte van 16 juni 2025 als onredelijk of ongegrond heeft aangemerkt, wel genegen is om de in de vso neergelegde afspraak hierover tussen haar en [eiser] zonder discussie na te komen. Om verdere vertraging te voorkomen ([eiser] en de notaris staan startklaar) en de toedeling en levering niet langer van [gedaagde] afhankelijk te laten zijn, wordt daarom de primaire vordering van [eiser] toegewezen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Aangenomen mag zelfs worden dat de spoedige afronding van deze kwestie en daarmee de definitieve afwikkeling van de nalatenschap (door levering van de percelen aan [eiser], de betaling aan [gedaagde] van haar overbedelingsvordering en haar deel van de huuropbrengsten en voldoening aan punt 5 van de vso) in het belang van beide partijen is.
4.9.
[eiser] heeft gevraagd [gedaagde] in de werkelijke proceskosten te veroordelen, althans in de proceskosten tegen een hoger liquidatietarief, vanwege de onterecht aanhoudende weigerachtige houding van [gedaagde]. Hoewel de opstelling van [gedaagde] als onvoldoende coöperatief kan worden beschouwd en de voorzieningenrechter [eiser] in die zin wel in zijn verzoek kan volgen, is wel duidelijk dat de weigerachtigheid van [gedaagde] wordt gevoed door een diepgeworteld wantrouwen jegens haar broer. Aangenomen kan worden dat de onderhavige kwestie slechts een topje van de ijsberg laat zien van de al jaren tussen partijen bestaande en kennelijk niet zomaar op te lossen getroebleerde verhouding. In dat licht en omdat aangenomen wordt dat partijen met deze beslissing voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschap na meer dan tien jaar los van elkaar zullen geraken, acht de voorzieningenrechter het redelijk om, zoals gebruikelijk in zaken tussen familieleden, de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.10.
Uit het hiervoor in conventie gegeven oordeel dat [eiser] vervangende toestemming krijgt om de akte tot toedeling en levering van de percelen te doen passeren, vloeit voort dat de tegenvorderingen van [gedaagde] die ertoe strekken de percelen aan een derde te verkopen, worden afgewezen.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige tussen familieleden de proceskosten worden gecompenseerd.
In conventie en in reconventie
4.12.
De veroordelingen in dit vonnis worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vordering daartoe is over en weer niet weersproken en past bij het karakter van het kort geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde], strekkende tot toebedeling en levering van de percelen aan [eiser] en alle daartoe benodigde handelingen, waaronder de wilsverklaring dat [gedaagde] instemt met gebruikmaking van de notariële conceptakte tot verdeling en levering door [eiser] overgelegd als productie 21 ten behoeve van voormelde levering,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders in conventie gevorderde af,
In reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
In conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
1734/1980