ECLI:NL:RBROT:2025:11491

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
11732998 CV EXPL 25-2336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek in agentuurovereenkomst tussen [bedrijf A] en [V.O.F. B] c.s. met betrekking tot beëindigingsvergoeding en commissie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een geschil tussen [bedrijf A] en de vennootschappen [V.O.F. B] en [V.O.F. C]. [bedrijf A] vordert inzage in de omzetgegevens van [V.O.F. B] met betrekking tot klanten die door [bedrijf A] zijn aangebracht, om te kunnen vaststellen welke bedragen aan beëindigingsvergoeding en commissie verschuldigd zijn. De kantonrechter heeft de beslissing over het inzageverzoek aangehouden, omdat [V.O.F. B] c.s. niet betwist dat [bedrijf A] een voldoende belang heeft bij het verzoek, mits in de hoofdzaak wordt vastgesteld dat [bedrijf A] recht heeft op een beëindigingsvergoeding en/of commissie. De procedure omvatte onder andere een dagvaarding, een betekeningsexploot en een akte met producties van [bedrijf A]. De kantonrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de dagvaarding en heeft verdere beslissingen aangehouden tot er meer duidelijkheid is over de vorderingen in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11732998 CV EXPL 25-2336
datum uitspraak: 21 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] , kantoorhoudende: [plaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. H.P.D den Teuling,
procesgemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
de vennootschappen naar Marokkaans recht
1.
[V.O.F. B],
2.
[V.O.F. C],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ( [land] ),
gedaagden in de hoofdzaak en verweerders in het incident,
gemachtigde: mr. S.I. van Gelder.
De partijen worden hierna respectievelijk ‘ [bedrijf A] ’, ‘ [V.O.F. B] ’ en ‘ [V.O.F. C] ’ genoemd.
[V.O.F. B] en [V.O.F. C] worden gezamenlijk aangeduid als [V.O.F. B] c.s.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 februari 2025;
  • het originele betekeningsexploot van 31 maart 2025;
  • de akte overlegging producties van [bedrijf A] , tevens bevattende een vermeerdering van eis en een incidenteel verzoek ex artikel 194 en 195 Rv, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident van [V.O.F. B] c.s., met bijlagen.

2.De hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak stelt [bedrijf A] zich op het standpunt dat zij op 5 maart 2018 een agentuurovereenkomst heeft gesloten met [V.O.F. B] en dat op deze overeenkomst Frans recht van toepassing is. [bedrijf A] werkte als agent op het grondgebied van Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en de landen van Scandinavië, tegen betaling van een commissie van 5% van de met de door [bedrijf A] aangebrachte klanten te behalen omzet. Bij brief van 30 augustus 2023 heeft [V.O.F. B] de overeenkomst opgezegd tegen 5 maart 2024.
2.2.
[bedrijf A] vordert (na eisvermeerdering) in de hoofdzaak, samengevat weergeven, dat [V.O.F. B] wordt veroordeeld aan haar te betalen een beëindigingsvergoeding (€ 182.388,46), nog na te betalen commissie (€ 75.482,33) en commissie over verkopen aan door [bedrijf A] bij [V.O.F. B] aangebrachte klanten binnen twaalf maanden na het einde van de overeenkomst (€ 146.736,42). Daarnaast maakt [bedrijf A] aanspraak op schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen van [V.O.F. B] (€ 300.000,-) en op buitengerechtelijke kosten en beslagkosten (€ 29.657,50). Ook maakt [bedrijf A] aanspraak op rente en veroordeling van [V.O.F. B] in de proceskosten.
2.3.
[bedrijf A] stelt dat zij zekerheidshalve ook [V.O.F. C] (de moedermaatschappij van [V.O.F. B] ) heeft gedagvaard voor het geval [V.O.F. B] zich op het standpunt stelt dat [bedrijf A] de overeenkomst heeft gesloten met [V.O.F. C] . Voor [V.O.F. B] dient in dat geval in haar processtukken [V.O.F. C] te worden gelezen, aldus [bedrijf A] .

3.De eis en het verweer in het incident

3.1.
[bedrijf A] vordert in incident dat [V.O.F. B] wordt veroordeeld het inzagerecht na te komen door het in het geding brengen van een volledig overzicht van de door [V.O.F. B] gerealiseerde omzet met verkopen aan alle door [bedrijf A] aangebrachte klanten (onder wie [naam klant 1] , [naam klant 2] , [naam klant 3] , [naam klant 4] en [naam klant 5] ) in de periode van 1 januari 2023 tot 5 maart 2025 en van de onderliggende facturen en purchase orders, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat [V.O.F. B] in gebreke blijft.
3.2.
[bedrijf A] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij inzage wil in de omzetgegevens ten aanzien van de door [bedrijf A] bij [V.O.F. B] aangebrachte klanten, zodat [bedrijf A] daarmee in staat wordt gesteld om vast te stellen wat de omvang is van de verschuldigde bedragen aan beëindigingsvergoeding en commissie. Op grond van de overeenkomst (artikel 4 onder f) tussen partijen en de artikelen 194 en 195 Rv is [bedrijf A] van mening dat [V.O.F. B] gehouden is om openheid van zaken te verschaffen.
3.3.
[V.O.F. B] c.s. stelt zich op het standpunt dat [bedrijf A] (nog) geen recht heeft op inzage vanwege het ontbreken van voldoende belang in de zin van artikel 194 lid 1 Rv en dat [V.O.F. B] c.s. gewichtige redenen heeft om geen inzage te geven. Ook is er volgens [V.O.F. B] c.s. geen contractueel recht op inzage. Volgens [V.O.F. B] c.s. weegt haar belang om haar bedrijfsgevoelige informatie te beschermen op dit moment zwaarder dan het belang van [bedrijf A] bij inzage. [V.O.F. B] c.s. verzoekt primair om het inzageverzoek aan te houden totdat in de hoofdzaak is beslist over de toewijsbaarheid van de vorderingen van [bedrijf A] tot betaling van een beëindigingsvergoeding en/of commissie en strikte waarborgen voor vertrouwelijkheid zijn gegarandeerd. Subsidiair, voor het geval het inzageverzoek (gedeeltelijk) wordt toegewezen, verzoekt [V.O.F. B] c.s. om voorwaarden te verbinden aan het inzageverzoek.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
In het sinds 1 januari 2025 geldende artikel 195 lid 1 Rv staan de voorwaarden waaraan een vordering tot afgifte van gegevens moet voldoen. Degene die informatie van een ander verlangt moet (i) partij zijn bij een rechtsbetrekking en (ii) de verlangde informatie moet voldoende bepaald zijn. Verder moet (iii) een partij een voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek en moet (iv) degene van wie inzage wordt verlangd over de gevraagde informatie beschikken. Als degene die informatie van een ander verlangt aan deze voorwaarden voldoet, kan de rechter een daartoe strekkende vordering alleen afwijzen als (a) degene die over de gegevens beschikt een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv toekomt of (b) gewichtige redenen zich tegen het geven van een afschrift verzetten (artikel 195 lid 1 Rv in samenhang met artikel 194 lid 2 Rv).
4.2.
Hoewel [V.O.F. B] c.s. zich beroept op het ontbreken van een voldoende belang, op gewichtige redenen (vertrouwelijke bedrijfsinformatie) en op het niet aanwezig zijn van een contractueel recht op inzage, begrijpt de kantonrechter uit het verweer van [V.O.F. B] c.s. dat zij niet betwist dat [bedrijf A] een voldoende belang heeft bij haar informatieverzoek als in de hoofdzaak vast komt te staan dat [bedrijf A] recht heeft op een beëindigingsvergoeding en/of commissie. In dat geval stelt [V.O.F. B] c.s. bereid te zijn om vrijwillig mee te werken aan het informatieverzoek, mits daaraan strikte voorwaarden van vertrouwelijkheid worden verbonden, alsmede een verbod op het delen van de informatie met derden, alles op straffe van een dwangsom bij overtreding.
4.3.
Tegen deze achtergrond ziet de kantonrechter aanleiding om het inzageverzoek aan te houden totdat is beslist op de daarvoor relevante vorderingen van [bedrijf A] in de hoofdzaak. Als deze vorderingen immers worden afgewezen, dan heeft [bedrijf A] geen voldoende belang bij toewijzing van het inzageverzoek en hoeft ook niet te worden toegekomen aan de vraag of de inzage ziet op vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Als echter wel vast komt te staan dat [V.O.F. B] c.s. nog een beëindigingsvergoeding en/of commissie aan [bedrijf A] verschuldigd is, dan zal [bedrijf A] in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het verzoek van [V.O.F. B] c.s. om aan het inzageverzoek de voorwaarden van vertrouwelijkheid en het verbod om de informatie met derde te delen te verbinden, alsmede op de verzochte dwangsom. Vervolgens zal beoordeeld worden of het inzageverzoek toewijsbaar is.
4.4.
De beslissing op het incident tot inzage van stukken wordt dus aangehouden. Daarom hoeft nog niet te worden beslist over de proceskosten van dit incident.
In de hoofdzaak
4.5.
[V.O.F. B] c.s. heeft nog niet gereageerd op de dagvaarding. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
houdt iedere beslissing aan totdat is beslist op de daarvoor relevante vorderingen van [bedrijf A] in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
5.2.
bepaalt dat [V.O.F. B] c.s. op de rolzitting van
donderdag 18 september 2025mag reageren op de dagvaarding;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688