ECLI:NL:RBROT:2025:11498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
10-120479-25 en 10.157588.25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en mishandeling in Spijkenisse

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en mishandeling. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 23 juli en 28 augustus 2025. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een Glock vuurwapen en munitie, en aan mishandeling van een slachtoffer in een supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aangeefster had geschopt, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €400,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij eigen schuld had aan de schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-120479-25 en 10.157588.25
Datum uitspraak: 11 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedaum] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2025 en 28 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Parketnummer 10-120479-25
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 23 juli 2025 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Parketnummer 10-157588-25
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10-120479-25 wordt hierna aangeduid als
zaak A.
De zaak met parketnummer 10-157588-25 wordt hierna aangeduid als
zaak B.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak A en zaak B;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Zaak B
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Primair is er geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van de verdachte om de aangeefster te mishandelen. Uit de camerabeelden blijkt dat zij de verdachte zelf heeft vastgepakt en dat de verdachte slechts een afwerende beweging heeft gemaakt met zijn arm, waardoor zij op de grond is gevallen. De beweging met het been is geen schop of trap, de verdachte heeft zijn been mogelijk naar achteren bewogen om los te komen van de grip van de aangeefster en vervolgens heeft hij naar evenwicht gezocht om niet te vallen. Subsidiair is er sprake van noodweer aan de zijde van de verdachte. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het was niet de verdachte maar de aangeefster die een aanval inzette. Zij hield de verdachte tegen door hem vast te grijpen en aan hem te gaan trekken. Voor zover de aangeefster haar telefoon probeerde te beschermen kan het handelen van de aangeefster niet als noodweer worden aangemerkt, omdat de telefoon op de grond lag en haar handelen niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.2.2
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op de grond heeft gegooid, dus van dat deel van het ten laste gelegde spreekt de rechtbank de verdachte vrij.
Wel stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster bewust tegen het lichaam heeft geschopt, omdat op de camerabeelden te zien is dat hij een schoppende beweging maakt met zijn voet richting de borst van de aangeefster en niet dat hij slechts zichzelf in evenwicht probeert te brengen. Hiermee is het opzet op het toebrengen van pijn gegeven. Uit de aangifte van de aangeefster blijkt dat zij daardoor ook inderdaad pijn heeft geleden, zodat er sprake is van mishandeling. Het verweer van de verdediging dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van de verdachte om de aangeefster te mishandelen wordt dus verworpen.
De verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan. Nadat de verdachte zag dat de aangeefster hem aan het filmen was is het de verdachte geweest die de confrontatie met de aangeefster heeft gezocht door haar achterna te lopen de supermarkt in, om vervolgens te proberen haar telefoon te pakken. De aangeefster heeft de verdachte beetgepakt om dit te voorkomen. Vervolgens is de worsteling ontstaan waarin de verdachte de aangeefster heeft geschopt. Hem komt daarom geen beroep op noodweer toe.
4.2.3
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, voor zover de mishandeling het schoppen tegen het lichaam van de aangeefster betreft.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van het in zaak B ten laste gelegde. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van het in zaak A ten laste gelegde. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Zaak A
hij
op
of omstreeks18 april 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, model 17 Gen 4 kaliber 9mm
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 17 kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
hij, op
of omstreeks17 april 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] (
met kracht) op de grond te gooien en/of (vervolgens)tegen het lichaam te schoppen
/trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak A
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onderdeel 2;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld in de supermarkt door haar te schoppen tegen haar lichaam toen ze op de grond lag, nadat hij haar was gevolgd de supermarkt in en haar telefoon probeerde af te pakken, nadat zij hem had gefilmd toen hij aan het vechten was. Door het handelen van de verdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De mishandeling moet voor het slachtoffer ook beangstigend zijn geweest. Een dergelijk feit vergroot de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, zeker nu het feit is gepleegd in de supermarkt.
Verder heeft de verdachte op klaarlichte dag een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie bij zich gedragen, waarvan verdachte heeft gezegd dat het klaar was voor gebruik en het ook echt te zullen gebruiken als het nodig was. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt gevoelens van onveiligheid teweeg. Mede gelet op de toename van het vuurwapenbezit in de maatschappij en het hoge gevaarzettende karakter daarvan dient daarom streng te worden opgetreden. Het feit dat het vuurwapen met een vuurregelaar geschikt was gemaakt om automatisch te vuren, is strafverzwarend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor zowel geweldsfeiten als vuurwapenbezit.
De verdachte droeg op het moment van aanhouding vanwege een signalering voor nog openstaande straffen van 27 maanden het automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie bij zich, waar het ten laste gelegde in zaak A op ziet.
De verdachte brengt naar eigen zeggen al zijn halve leven in de gevangenis door. De hulp die hij heeft gekregen lijkt niet te kunnen voorkomen dat de verdachte steeds vervalt in het plegen van strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het vuurwapenbezit en de mishandeling zijn beide ernstige strafbare feiten, waarbij het zwaartepunt voor de rechtbank ligt bij het bezit van het vuurwapen. Gelet op de aard en ernst van dit strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur als na te melden kan worden volstaan. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is en zal deze straf aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [slachtoffer] ter zake van het in zaak B ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 650,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege haar eigen schuld. In geval van toewijzing moet ook rekening worden gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade. De schade komt om die reden op nihil uit, althans moet sterk worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 400,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij aan deze schade eigen schuld draagt. De immateriële schade is het gevolg is van het bewezenverklaarde en kan niet worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij (het filmen van de verdachte), dat voor de verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij aan te gaan.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 april 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien)
maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 400,-(hoofdsom,
zegge:
vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 september 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Zaak A
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 18 april 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, model 17 Gen 4 kaliber 9mm
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 17 kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 17 april 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] (met kracht) op de grond te gooien en/of (vervolgens) tegen het lichaam te schoppen/trappen.