ECLI:NL:RBROT:2025:11502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/702906 / HA ZA 25-573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende afgifte van bescheiden door gedaagde aan Stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2025 een vonnis in incident gewezen. De Stichting, eiseres in de hoofdzaak, heeft een vordering ingediend tot afgifte van bescheiden door gedaagde, die tot januari 2025 bestuurslid van de Stichting was. De Stichting vordert dat gedaagde binnen vijf dagen na het vonnis afschriften verstrekt van alle bescheiden die betrekking hebben op een bankrekening bij de ABN AMRO Bank, waar een bedrag van € 58.936,31 op is gestort. Gedaagde heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar verzocht om een termijn van vier weken voor het verstrekken van de stukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Stichting voldoende belang heeft bij het verkrijgen van de afschriften en heeft gedaagde veroordeeld om deze binnen twee weken na betekening van het vonnis te verstrekken. Tevens is er een dwangsom van € 250,00 per dag opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/10/702906 / HA ZA 25-573
Vonnis in incident van 10 september 2025
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
vestigingsplaats: [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. J.M.C. Wessels te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot afgifte van bescheiden met bijlagen 1 tot en met 12;
  • de incidentele conclusie van antwoord.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert de Stichting – kort gezegd – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (1) voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Stichting, (2) voor recht te verklaren dat [gedaagde] haar taak als bestuurder van de Stichting kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en [gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW, en (3) [gedaagde] te veroordelen om € 58.936,31 aan de Stichting te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.2.
Hieraan legt de Stichting – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tot januari 2025 bestuurslid van de Stichting geweest. Begin 2024 traden er complicaties op met de bankrekening van de Stichting, waardoor de bankrekening werd bevroren en niet meer gebruikt kon worden. Als tijdelijke noodoplossing heeft het bestuur van de Stichting besloten om het saldo van haar bankrekening à € 58.936,31 over te laten maken op een tijdelijk geopende bankrekening op naam van [gedaagde] , destijds voorzitter van het bestuur. Op deze manier konden de werkzaamheden van de Stichting doorgaan en de lopende verplichtingen van de Stichting worden betaald. [gedaagde] is inmiddels geen bestuurslid meer van de Stichting, maar ondanks herhaalde verzoeken, herinneringen en aanmaningen is het de Stichting niet gelukt om toegang te verkrijgen tot de betreffende bankrekening van [gedaagde] en heeft [gedaagde] het daarop gestorte geldbedrag van de Stichting ook niet overgemaakt naar een bankrekening van de Stichting. De Stichting spreekt [gedaagde] in deze zaak aan tot terugbetaling van het aan de Stichting toekomende geldbedrag op grond van primair onrechtmatige daad, subsidiair bestuurdersaansprakelijkheid en meer subsidiair ongerechtvaardigde verrijking.
2.3.
[gedaagde] heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak.

3.Het geschil in het incident

3.1.
De Stichting vordert in het incident dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, beveelt om binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis aan de Stichting afschriften te verstrekken van alle bescheiden, waaronder maar niet uitsluitend e-mailberichten, WhatsApp-berichten en/of andere digitale berichten, facturen, correspondentie en/of andere documenten die betrekking hebben op het openen van de
bankrekening bij de ABN AMRO Bank onder de tenaamstelling ‘ [naam rekening] ’, met [IBAN-nummer] en het daarop ontvangen geldbedrag van € 58.936,31, alsmede van alle (kopie-)bankafschriften vanaf het moment waarop dit geldbedrag op voornoemde bankrekening is ontvangen in maart 2024 tot heden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 75.000,00.
3.2.
[gedaagde] refereert zich in het incident aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij de rechtbank verzoekt om haar een termijn van vier weken na betekening van dit vonnis te verlenen voor zowel het geven van inzage aan de Stichting in bankrekeningnummer [IBAN-nummer] , alsmede voor het aanleveren van alle schriftelijke stukken die betrekking hebben op rekeningnummer [IBAN-nummer] aan de Stichting.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In de wet staat dat een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht heeft op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft (artikel 194 lid 1 Rv). Degene die over de gegevens beschikt, is verplicht daarvan desverzocht inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken, tenzij (a) hem een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv toekomt of (b) gewichtige redenen zich daartegen verzetten (artikel 194 lid 2 Rv). Op verzoek kan de rechter diegene bevelen tot nakoming van de verplichting uit hoofde van artikel 194 Rv en daarbij de voorwaarden bepalen waarbinnen de betreffende gegevens moeten worden verstrekt (zie art. 195 Rv).
4.2.
Uit de stellingen van de Stichting, in het bijzonder de laatste zin van randnummer 27 van de dagvaarding, leidt de rechtbank af dat het de Stichting met name te doen is om inzage te verkrijgen in wat er met het bedrag van € 58.936,31 is gebeurd sinds dat bedrag op de op naam van ‘ [naam rekening] ’ gestelde bankrekening met [IBAN-nummer] is overgemaakt. Gelet hierop heeft de Stichting voldoende belang bij het verkrijgen van alle afschriften van die bankrekening in de periode van maart 2024 tot en met 27 juni 2025 (de datum waarop de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend). [gedaagde] moet daarom de bankafschriften verstrekken aan de Stichting. Zij kan de afschriften opvragen bij haar bank of downloaden in haar digitale bankomgeving. Gelet op de omstandigheid dat de Stichting [gedaagde] herhaaldelijk om afschriften van de bankrekening heeft verzocht en sindsdien vele maanden zijn verstreken, acht de rechtbank het passend om de veroordeling van [gedaagde] om de bankafschriften aan de Stichting te verstrekken als stok achter de deur te versterken met een dwangsom. De rechtbank stelt de dwangsom in afwijking van de vordering van de Stichting en rekening houdend met de bereidwilligheid van [gedaagde] om de bankafschriften nu wel te verstrekken op een bedrag van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
4.3.
Voor wat betreft alle overige gevorderde afschriften van bescheiden, waaronder maar niet uitsluitend e-mailberichten, WhatsApp-berichten en/of andere digitale berichten, facturen, correspondentie en/of andere documenten die betrekking hebben op het openen van de betreffende bankrekening, en de kopieën van bankafschriften van die bankrekening is naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer gegeven dat de Stichting die nodig heeft om duidelijk te krijgen wat er met het overgemaakte bedrag is gebeurd. Gelet evenwel op de omstandigheid dat [gedaagde] niet heeft betwist dat deze stukken bestaan, geen verweer heeft gevoerd tegen het geven van een afschrift daarvan en afgifte van deze stukken voor [gedaagde] niet bezwarend lijkt te zijn, ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagde] ook te veroordelen om een afschrift van deze stukken aan de Stichting te verstrekken. Anders dan aan de afgifte van de bankafschriften wordt aan de afgifte van deze stukken geen dwangsom verbonden.
4.4.
Voor wat betreft het verzoek van [gedaagde] om de termijn voor het verstrekken van de stukken op vier weken te stellen, overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde] wordt geacht sinds de betekening van de dagvaarding op de hoogte te zijn van de incidentele vordering tot afgifte van de stukken. [gedaagde] heeft dus al enige tijd de gelegenheid gehad om vrijwillig aan de incidentele vordering te voldoen of om daar een derde voor in te schakelen. Tegelijkertijd acht de rechtbank de gevraagde termijn van de Stichting van vijf dagen wat kort om alle informatie te verstrekken. Gelet hierop kent de rechtbank [gedaagde] een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis toe om de stukken aan de Stichting te verstrekken. Daarmee is rekening gehouden met het belang van de Stichting om nu (eindelijk) de stukken te ontvangen en het belang van [gedaagde] om een redelijke termijn te krijgen om de stukken te verstrekken.
4.5.
Aangezien [gedaagde] zich in het incident aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.
4.6.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschriften van alle bankafschriften van de op naam van ‘ [naam rekening] ’ gestelde bankrekening bij de ABN AMRO Bank met [IBAN-nummer] over de periode vanaf de maand maart 2024 tot en met 27 juni 2025 aan de Stichting te verstrekken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij de veroordeling onder 5.1. niet nakomt, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal € 5.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschriften van e-mailberichten, WhatsApp-berichten, en andere (digitale) bescheiden, facturen, correspondentie en documenten die betrekking hebben op het openen en verloop van de op naam van ‘ [naam rekening] ’ gestelde bankrekening bij de ABN AMRO Bank met [IBAN-nummer] te verstrekken;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
5.6.
wijst al het andere af;
in de hoofdzaak
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol komt van
22 oktober 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
3965/3349/3455