In deze zaak gaat het om een geschil over internationaal goederenvervoer over de weg, waarbij de eiseres, Senders B.V., een expediteur, een vordering heeft ingesteld tegen de feitelijke vervoerder, [gedaagde sub 1] B.V., en de bestuurder daarvan, [gedaagde sub 2]. De eiseres had drie zendingen van Nederland naar Spanje laten vervoeren via een 'papieren' vervoerder, United Partners Network B.V. (UPN), die de opdracht vervolgens uitbesteedde aan [gedaagde sub 1]. De zendingen zijn echter nooit op de eindbestemming in Spanje aangekomen, vermoedelijk door diefstal. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk is op grond van artikel 36 van de CMR, omdat de zendingen op de afgesproken bestemming in Duitsland zijn afgeleverd en het verlies pas daarna heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst de vorderingen van Senders af, omdat niet is aangetoond dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] worden afgewezen, omdat er geen bewijs is van persoonlijke betrokkenheid bij het verlies van de zendingen. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde c.s.], omdat zij in het gelijk zijn gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de kosten nodeloos zijn aangewend door de eiseres.