Op 17 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in de straat van het pand waarvoor een omgevingsvergunning was verleend, vorderde een voorlopige voorziening tegen de verlening van deze vergunning aan vergunninghoudster. De vergunning betrof het omzetten van een kelder tot extra woonruimte en het vervangen van kozijnen. Verzoekster vreesde dat de vergunning zou leiden tot kamerbewoning, wat in de buurt voor overlast zou zorgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster geen spoedeisend belang kon aantonen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster de behandeling van haar bezwaarschrift kon afwachten en dat de vergunninghoudster op eigen risico verbouwde, zonder dat dit tot een onomkeerbare situatie leidde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van verzoekster niet voldoende werden beschermd door de aangevoerde bepalingen, en dat er geen strijd met de relevante regelgeving was aangetoond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden erop gewezen dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk was tegen deze mondelinge uitspraak.