ECLI:NL:RBROT:2025:11734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 4465
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending arbeidsverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) behandeld. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft een parttime baan bij Flink, maar heeft zelf aangegeven ontslag te willen nemen. De rechtbank oordeelt dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aan de bijstand verbonden verplichtingen, waaronder een geüniformeerde arbeidsverplichting. Dit is de tweede keer in 12 maanden dat eiser zich niet aan deze verplichtingen houdt, wat leidt tot recidive. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard de maatregel van verlaging van de bijstandsuitkering met 100% gedurende twee maanden terecht heeft opgelegd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat het college hierin is geslaagd. Eiser heeft onvoldoende inspanning getoond om aan zijn verplichtingen te voldoen, en zijn gezondheidsklachten zijn niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de bijstandsuitkering bedoeld is als vangnet voor mensen die in financiële nood verkeren, en dat eiser constructief moet meewerken aan het vinden van werk. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsontvangers om zich aan de regels te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, het college

(gemachtigde: S. Sungurlu).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser over de verlaging van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) inclusief vakantiegeld met ingang van 1 februari 2025 voor de duur van 2 maanden met 100%. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college die maatregel terecht heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de maatregel terecht heeft opgelegd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 27 januari 2025 (het primaire besluit) heeft het college bij wijze van maatregel, de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) inclusief vakantietoeslag vanaf 1 februari 2025 verlaagd met 100% gedurende twee maanden.
2.1.
Met het besluit van 20 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Eiser heeft een parttime baan bij Flink. Op woensdag 20 november 2024 heeft eiser aan zijn werkadviseur laten weten zelfstandig de keuze te hebben gemaakt om ontslag te nemen bij Flink. Tijdens het gesprek op
26 november 2024 heeft eiser uitgelegd dat het werk hem zwaar valt, het weer niet meehelpt en dat het beter is voor hem, en de maatschappij dat hij niet meer werkzaam is bij Flink. Eiser heeft toegegeven nog geen ontslag te hebben genomen, maar hij heeft geen diensten meer aangenomen bij Flink. Met eiser is op 2 december 2024 een Plan van Aanpak opgesteld. Op 20 januari 2025 heeft er een maatregelgesprek plaatsgevonden, omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de in het Plan van Aanpak gemaakte afspraken. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
3.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aan bijstand verbonden verplichtingen. Eiser heeft een
geüniformeerde arbeidsverplichting geschonden en algemeen geaccepteerde arbeid geweigerd. In 12 maanden tijd is dit eisers tweede gedraging. Dit betreft recidive, waardoor eiser gedurende twee maanden 100% minder bijstandsuitkering krijgt.
Het standpunt van eiser
4. Eiser betoogt dat de werkomstandigheden en logistiek bij Flink bijzonder slecht waren. Zijn gezondheidstoestand is slecht, hij heeft te kampen met ernstige krampen in zijn hand. Eiser stelt dat de bezwaarprocedure erg lang heeft geduurd. Tot slot stelt eiser dat hij een eigen onderneming aan het opzetten is.
Het oordeel van de rechtbank
5. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Een bijstandsuitkering is een zogenaamde vangnetvoorziening bedoeld voor mensen die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Aan eiser zijn arbeidsverplichtingen opgelegd met als doel dat hij zo snel mogelijk weer zelf over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, zonder een beroep te doen op de overheid. Van eiser wordt verwacht dat hij hieraan constructief meewerkt, ook wanneer er naar zijn oordeel onvoldoende maatwerk is geleverd.
7. In geschil is of het college terecht de maatregel van verlaging van de bijstand met 100% voor een periode van twee maanden aan eiser heeft opgelegd wegens schending van de verplichting genoemd in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw. In deze procedure gaat het om een voor eiser belastend besluit. Dit betekent dat op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot het nemen van de maatregel over te gaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het college hierin geslaagd. Eiser heeft bewust minder diensten aangenomen bij zijn werkgever Flink. Verder heeft eiser weer algemeen geaccepteerde arbeid geweigerd, waardoor hij minder tot geen inkomsten meer heeft ontvangen.
9. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gebleken is dat eiser de afspraken van het Plan van Aanpak niet is nagekomen. Hij heeft zijn werkadviseur niet op de hoogte gehouden over het aantal gewerkte uren en sollicitaties. Eiser heeft in december maar rond de € 70,- verdiend zonder legitieme reden of bewijsstukken en eiser heeft twee vacatures geweigerd bij Randstad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hierdoor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmerd door zijn gedrag. Omdat het opleggen van een maatregel voor het college een verplichting is, heeft het college geen beleidsruimte. Dat betekent dat er geen ruimte is voor een belangenafweging.
10. Een maatregel wordt niet opgelegd als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat eiser geen enkel verwijt treft, rust op eiser. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Pw (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3259). Eiser is hierin niet geslaagd. Uit de stukken is gebleken dat eiser bewust niet heeft meegewerkt. Hij heeft onvoldoende inspanning getoond door minder diensten aan te nemen, weinig tot geen sollicitaties te verrichten. De stelling dat zijn gezondheidstoestand slecht is en hij te kampen heeft met ernstige krampen in zijn hand, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Uit de door eiser overgelegde medische stukken blijkt niet dat hij niet in staat is om te werken. Daarnaast heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gestelde omstandigheden geen dringende redenen opleveren die zouden kunnen leiden tot een nadere afstemming of het afzien van de maatregel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2025.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen,
dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
Verordening Participatiewet Nissewaard 2023
Artikel 7.2.1 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
Artikel 7.4.2 Recidive
1.Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7.1.1, onder b of c, 7.1.3, onder b of c, 7.3.1, eerste lid, of 7.3.3 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
2.Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7.2.1, onder a, 7.1.3, onder a, of 7.3.2 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
3.Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Artikel 7.6.2 Afzien van verlaging
l. Het college ziet af van een verlaging als:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of
b. de gedraging meer dan drie jaar voor constatering daarvan door het college heeft
plaatsgevonden en voor die gedraging een verlaging van € 340 of minder kan worden
opgelegd, of
c. de gedraging meer dan vijfjaar voor constatering daarvan door het college heeft
plaatsgevonden en voor die gedraging een verlaging van meer dan € 340,- kan worden
opgelegd.
2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien dit het geval is wordt belanghebbende hier schriftelijk van op de hoogte gesteld.
Heroverweging
Artikel 18, tweede lid van de Pw bepaalt, dat indien de belanghebbende de uit de wet
voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt
overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de Pw.