ECLI:NL:RBROT:2025:11742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
10-150628-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een negenjarig kind met bewezenverklaring en bijzondere voorwaarden

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de aanranding van een negenjarig kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2025 in Rotterdam het slachtoffer, een negenjarig meisje, heeft aangerand door haar in het bos te benaderen, haar broek en onderbroek naar beneden te trekken en met zijn mond haar vagina aan te raken. De verdachte ontkende aanvankelijk zijn betrokkenheid, maar gaf later toe dat hij de broek en onderbroek naar beneden had getrokken, maar ontkende het kussen van de vagina. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat er voldoende steunbewijs was in de vorm van DNA-materiaal van de verdachte op de onderbroek van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de aanranding en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor vijf jaar. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 2.754,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-150628-25
Datum uitspraak: 16 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. S.C. Peeters, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) in het reclasseringsrapport van 29 augustus 2025;
  • het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor [naam locatie] te Rotterdam. Het contact- en locatieverbod voor de maximale periode van vijf jaar, met twee weken hechtenis per overtreding voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten eerste heeft zij gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat er geen (steun)bewijs is voor het ten laste gelegde ‘betasten of aanraken van het geslachtsdeel met de mond’. Er is ook geen wettig en overtuigend bewijs voor het anderszins betasten of aanraken van het geslachtsdeel. Er is geen sprake van het verrichten van een seksuele handeling, omdat het opzet – ook in voorwaardelijke vorm – bij de verdachte ontbreekt.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Het slachtoffer, [slachtoffer] , is op 14 mei 2025 om 16:33 uur thuisgekomen en heeft toen flink op het raam geklopt. Zij stond te trillen en vertelde direct aan haar moeder dat een vreemde man haar op haar vagina had gekust. Vervolgens zijn zij samen naar de politieagenten gelopen bij wie twee vriendinnen van [voornaam slachtoffer] , die samen met haar in het bos aan het spelen waren, al stonden. Deze vriendinnen, [persoon A] en [persoon B] , hadden de verbalisanten toen al verteld dat [voornaam slachtoffer] in [naam locatie] was aangerand. Een man was naar [voornaam slachtoffer] toegegaan, had de onderbroek van [voornaam slachtoffer] naar beneden getrokken en een kus gegeven op haar vagina. [voornaam slachtoffer] was gaan gillen en toen zijn [persoon A] en [persoon B] naar haar toegekomen.
[voornaam slachtoffer] vertelde de verbalisanten dat ze in het bos aan het spelen was met [persoon A] en [persoon B] en dat ze een stukje van hen verwijderd stond op het moment dat er een man naar haar toekwam. De man had gezegd dat zij haar armen omhoog moest doen. [voornaam slachtoffer] wilde dat niet doen. Daarna vroeg hij aan haar of zij vijf euro wilde hebben. Vervolgens maakte de man haar broek los en trok haar broek en onderbroek naar beneden. [voornaam slachtoffer] verklaarde dat de man haar toen een kus op haar vagina gaf. Zij had tegen de man gezegd dat hij dat niet mocht doen. De man had vervolgens ‘grapje’ tegen haar gezegd en is daarna weggelopen.
De verdachte heeft in eerste instantie alle betrokkenheid ontkend. Pas in zijn vierde verhoor – en daarna op zitting – heeft hij verklaard dat hij de broek en onderbroek van [voornaam slachtoffer] naar beneden heeft getrokken nadat hij haar vijf euro had aangeboden, en dat hij is weggelopen nadat hij ‘grapje’ tegen haar had gezegd. De verdachte ontkent echter dat hij de vagina van [voornaam slachtoffer] heeft gekust, en ook dat hij haar geslachtsdeel anderszins heeft aangeraakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een kenmerk van zedenzaken doorgaans is dat slechts twee personen aanwezig zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de verklaring van één getuige (bijvoorbeeld het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, ook als de rechtbank deze verklaring betrouwbaar vindt. Voor een bewezenverklaring is bewijs uit een andere bron nodig. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het in dit type zaken niet nodig is dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in het andere bewijs. Het is voldoende dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [voornaam slachtoffer]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer] . De verklaringen aan haar moeder en de verbalisanten zijn spontaan afgelegd, betrouwbaar en authentiek. Het komt ook overeen met wat zij spontaan aan haar vriendinnen heeft verteld. Bij haar verhoor bij de politie is zij – voor zover van een kind van (toen) negen jaar oud kan en mag worden verwacht – specifiek en duidelijk over de gedragingen van de verdachte en hoe een en ander die middag is gegaan, en dat komt overeen met wat zij direct na het voorval heeft verteld.
Steunbewijs
De verklaring van [voornaam slachtoffer] vindt steun in het DNA-materiaal van de verdachte, dat is aangetroffen op verschillende plekken, te weten op een deel van de tailleband aan de binnenkant rond de knoopsluiting van de spijkerbroek van het slachtoffer, op de binnenkant van de voorpand van haar onderbroek en op de buitenste (grote) schaamlippen aan de buitenzijde. Dat juist op deze plekken het DNA van de verdachte is aangetroffen, sluit aan bij de verklaring van [voornaam slachtoffer] dat de verdachte haar broek heeft losgemaakt bij de knoop, haar onderbroek aan de voorzijde naar beneden heeft getrokken, zijn hoofd naar voren heeft gedaan – waardoor hij haar aanraakte – en haar vagina heeft gekust. Daarbij komt dat de verklaring van [voornaam slachtoffer] ook in grote mate wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf.
Het alternatieve scenario van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat er geen huid op huid contact is geweest. Hij heeft de broek en onderbroek van [voornaam slachtoffer] wel naar beneden getrokken, maar haar huid met zijn mond noch zijn handen aangeraakt. Voor zover de verdediging het verweer heeft gevoerd dat het DNA van de verdachte op het lichaam van [voornaam slachtoffer] is gekomen door secundaire overdracht, wordt dat verweer verworpen. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, gelet op de plek waar het DNA is aangetroffen, de aanwijzing voor de aanwezigheid van speeksel op de binnenkant van de voorpand van de onderbroek van het slachtoffer en de gedetailleerde verklaring van [voornaam slachtoffer] . De rechtbank acht het daarbij relevant dat de verdachte tijdens zijn eerste twee politieverhoren en bij de rechter-commissaris heeft ontkend contact te hebben gehad met [voornaam slachtoffer] . Zij neemt tevens in aanmerking dat de alternatieve mogelijkheid pas na geruime tijd – eerst bij het vierde verhoor op 15 juli 2025– door de verdediging werd opgeworpen, en overigens zonder nadere onderbouwing.
Conclusie
Nu er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] en de rechtbank die verklaring betrouwbaar acht, gaat de rechtbank uit van die verklaring. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn mond het geslachtsdeel van [voornaam slachtoffer] heeft aangeraakt. Het met de mond aanraken van een geslachtsdeel is zonder meer aan te merken als een handeling met een seksuele strekking.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 mei 2025 te Rotterdam met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, een
of meerseksuele handeling
enheeft verricht, te weten het met zijn, verdachtes, mond
betasten en/ofaanraken van het geslachtsdeel van die [voornaam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
aanranding in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een negenjarig kind aangerand door haar in het bos te benaderen, vervolgens onverhoeds haar broek en onderbroek naar beneden te trekken en met zijn mond haar ontblote vagina aan te raken. Signalen van weerstand werden door de verdachte genegeerd. Met zijn seksuele handeling heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer. Daarbij heeft de verdachte uitsluitend zijn eigen seksuele verlangens voor ogen gehad en zich in het geheel niet bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn gedrag voor het jonge slachtoffer. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is de grote impact op het slachtoffer en haar gezin nadrukkelijk naar voren gekomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2025. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een seksueel delict, waardoor er geen sprake is van een delictpatroon met betrekking tot zedendelicten. Bij een veroordeling ziet de reclassering mogelijke risicofactoren op de leefgebieden seksualiteit en psychosociaal functioneren. Er lijkt sprake te zijn van seksueel afwijkend gedrag en het blijft onduidelijk wat de precieze reden was voor het delictgedrag. Daar het risico op seksuele recidive wordt ingeschat als bovengemiddeld, ziet de reclassering aanwijzingen voor het inzetten van toezicht en interventies om het risico op recidive te beperken. Zij acht een behandeling gericht op het versterken en uitbreiden van copingvaardigheden geïndiceerd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een over de verdachte uitgebrachte pro Justitia-rapportage van de psychiaters [naam psychiater 1] (in opleiding) en [naam psychiater 2] , daterend van 27 augustus 2025.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en heeft deze ook ter zitting met de verdachte besproken. De verdachte heeft toegezegd zich aan eventuele voorwaarden te zullen houden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
7.4.1.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest – zoals bepleit door de verdediging – geen recht doet aan de ernst van het feit. Het opleggen van een taakstraf – zoals eveneens bepleit door de verdediging – is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank evenmin passend.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Op grond daarvan komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank ziet – met de reclassering, de officier van justitie en de verdediging – wel het belang van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4.2.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Daarnaast zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor [naam locatie] te Rotterdam opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaren. Daarbij wordt voor elke overtreding de vervangende hechtenis bepaald op twee weken met een totale duur van maximaal zes maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen iPhone 11 en iPad in beslag dienen te blijven, totdat uitgesloten kan worden dat er kinderpornografisch materiaal op staat.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de iPhone en iPad moeten worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Nu het strafvorderlijk belang het verder in beslag houden van de twee in beslag genomen goederen, te weten de iPhone 11 en iPad, na dit vonnis niet langer vordert, zal een last worden gegeven tot teruggave van die goederen aan de verdachte. Het staat ter beoordeling van de officier van justitie, bijvoorbeeld als de informatie in het huidige strafdossier daartoe aanleiding geeft, om de onderhavige goederen opnieuw in beslag te nemen met het oog op (andere) mogelijke strafbare feiten.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het ten laste gelegde heeft het slachtoffer [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert een vergoeding van € 254,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade reëel is en de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de, op zich redelijke, vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een vrijspraak is bepleit.
9.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, en zij wijst de vordering toe.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen feit, 14 mei 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, wordt de verdachte
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.754,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 249 Sr.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, zodra hij hiervoor wordt uitgenodigd, melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , gedurende 5 (vijf) jaren na onherroepelijk worden van dit vonnis;
2. zich niet op te houden in [naam locatie] te Rotterdam, gedurende 5 (vijf) jaren na onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op; de totale duur van de ten uitvoer gelegde hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Apple iPhone 11
2. Apple iPad;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.754,- (zegge: tweeduizend zevenhonderdvierenvijftig euro), bestaande uit € 254,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.754,-(hoofdsom,
zegge:
tweeduizend zevenhonderdvierenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.754,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
37 (zevenendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Turfboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op 14 mei 2025 te Rotterdam
met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015,
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
het met zijn, verdachtes, mond betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van die [voornaam slachtoffer] .