ECLI:NL:RBROT:2025:11791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
10/257100-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het medeplegen van het handelen in cocaïne en heroïne met verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van het handelen in cocaïne en heroïne, het treffen van voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte gedeeltelijk werd vrijgesproken van het handelen in MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van bijna drie jaar actief was in de drugshandel, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring uitgesproken voor een in beslag genomen geldbedrag van € 535,-, terwijl voor een ander bedrag van € 6.300,- bewaring ten behoeve van de rechthebbende werd gelast. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/257100-24
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] .
Raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte (feit 1) heeft gedeald in harddrugs, (2) voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het dealen in harddrugs en (3) cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 6.835,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder feiten 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte ter terechtzitting bekend en de verdediging heeft hiervoor geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de gehele ten laste gelegde periode in verdovende middelen heeft gehandeld. Zij verwijst daarvoor naar het sfeer proces-verbaal van bevindingen met de politieregistraties en de verschillende getuigenverklaringen waaruit volgt dat de getuigen al jaren verdovende middelen bij de verdachte kopen. Om overlap met eerdere veroordelingen voor handel in verdovende middelen te voorkomen is / gelet op toepassing van artikel 68 Sr gekozen voor een tenlastegelegde periode vanaf 1 januari 2022.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft bekend dat hij een korte periode in verdovende middelen heeft gehandeld, maar dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat dit reeds vanaf 1 januari 2022 is geweest. Een sfeerproces-verbaal met registraties, voornamelijk bestaande uit MMA-meldingen, is daarvoor onvoldoende.
4.2.3.
Beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de gehele ten laste gelegde periode heeft gehandeld in verdovende middelen. Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij al zeker 10 jaar drugs (cocaïne en heroïne) koopt bij ‘ [bijnaam verdachte] ’ en dat hij voorheen bijna dagelijks contact met hem had. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij al zo’n 15 jaar drugs (cocaïne en heroïne) koopt bij ‘ [bijnaam verdachte] ’, circa één keer per week. De rechtbank twijfelt er niet aan dat [getuige 1] en [getuige 2] met de persoon die zij ‘ [bijnaam verdachte] ’ noemen, de verdachte bedoelen, te meer nu zij ‘ [bijnaam verdachte] ’ herkennen als de persoon die staat afgebeeld op de hen getoonde SKDB-foto van de verdachte. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ zijn bijnaam is.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in ieder geval sinds 1 januari 2022 op diverse tijdstippen tot moment van aanhouden op 16 december 2024 heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het handelen in MDMA, omdat de verdachte heeft verklaard dat de relatief geringe aangetroffen hoeveelheid MDMA voor eigen gebruik was en het tegendeel op basis van het dossier niet is komen vast te staan.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het handelen in MDMA.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij
op tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2022 tot en met
16 december 2024
te Schiedam en/of Vlaardingen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
opzettelijk heeft
verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
één of meergebruikershoeveelhe
(i)d
(en
) cocaïne en/of heroïne en/of MDMA,
in elk
geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/ofheroïne
en/of
MDMA,zijnde cocaïne en
/ofheroïne
en/of MDMAeen middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks16 december 2024 te Schiedam,
althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren,
en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en
/ofheroïne
en/of MDMA,
in elk gevalelk zijndeeen middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen,
te doen plegen,mede te
plegen
en/of uit te lokken,ofom daarbij behulpzaam te zijn en
/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen
, vervoermiddelen,enstoffen
, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist
of ernstige reden had
om te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-
één of meermobiele telefoon
(s
),
-geld,
-gripzakjes,
-
één of meerhoeveelheden cocaïne (124, 13.1, 42.9 en
/of48 gram),
-
één of meerhoeveelheden heroïne (24.4 gram)
en/of
-één of meer hoeveelheden MDMA (37.1 en/of 2.3 gram);
3.
hij op
of omstreeks16 december 2024 te Schiedam,
althans in Nederland,
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1002 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van

1.opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet

gegeven verbod;

2.om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor

te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te
plegen, mede te plegen, of om daarbij behulpzaam te zijn en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

3.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van nagenoeg drie jaar schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs. In de woning van de moeder van de verdachte, waar de verdachte verbleef, is een aan de verdachte toebehorende hoeveelheid cocaïne en heroïne aangetroffen, alsmede verpakkingsmaterialen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. De verdachte heeft met zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
22 mei 2025. De reclassering heeft – in het geval van een bewezenverklaring – geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een behoorlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank echter voornamelijk acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Om die reden zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie en een lagere straf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hierna te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle in beslag genomen geldbedragen verbeurd te verklaren. Ten aanzien van het geldbedrag van € 535,- heeft de verdachte toegegeven dat dit aan hem toebehoort. Het geldbedrag van € 6.300,- is aangetroffen in een jas in de woning waarin de verdachte veelal verbleef. Het is een dusdanig hoog geldbedrag dat daarmee een witwasvermoeden ontstaat. De verdachte verdiende geld op een criminele manier. Op basis van de screenshots kan niet worden vastgesteld wat de herkomst van het bedrag is. Evenmin kan worden vastgesteld dat het geld van het broertje van de verdachte is, zoals door verdachte wordt gesteld.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag van € 6.300,- niet aan de verdachte, maar aan zijn broertje, [persoon A] , toebehoort. Zodoende heeft de verdediging bewaring ten behoeve van de rechthebbende bepleit.
De verdediging heeft daarnaast een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het doen horen van [persoon A] als getuige indien de rechtbank zou overwegen over te gaan tot verbeurdverklaring van voornoemd geldbedrag van € 6.300,-.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 535,- zal worden verbeurd verklaard, omdat dit door middel van de strafbare feiten is verkregen.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 6.300,- is in de woning van de moeder van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft aangegeven dat het geldbedrag niet aan hem toebehoort. Naar het oordeel van de rechtbank is, nu het geld niet van verdachte is, niet komen vast te staan wie redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Om die reden zal ten aanzien van dat geldbedrag de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans op basis van de voorhanden zijnde stukken geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging, om [persoon A] als getuige te doen horen, nu de gestelde voorwaarde niet in vervulling is gegaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2, en 3: het in beslag genomen geldbedrag van € 535,-;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: het in beslag genomen geldbedrag van € 6.300,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.T. Poort, voorzitter,
en mrs. M.E.I. Beudeker en F.L. Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met
16 december 2024 te Schiedam en/of Vlaardingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
één of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of
MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2024 te Schiedam, althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had
om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-één of meer mobiele telefoon(s),
-geld,
-gripzakjes,
-één of meer hoeveelheden cocaïne (124, 13.1, 42.9 en/of 48 gram),
-één of meer hoeveelheden heroïne (24.4 gram) en/of
-één of meer hoeveelheden MDMA (37.1 en/of 2.3 gram);
3.
hij op of omstreeks 16 december 2024 te Schiedam, althans in Nederland,
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1002 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.