ECLI:NL:RBROT:2025:11792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
10/061863-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijke geweldpleging met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte, geboren in 1984, werd bijgestaan door raadsman mr. L.L. Maassen. De officier van justitie, mr. N. van Manen, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging stelde dat de verdachte moest worden vrijgesproken, omdat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar was en dat de verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 30 januari 2023 in en rondom een horecagelegenheid in Rotterdam geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. De aangever verklaarde dat hij werd aangevallen en met een bezem werd geslagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door met een bezem te zwaaien in de richting van de aangever, een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank beoordeelde het beroep op noodweer en concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. Het beroep op noodweerexces werd gehonoreerd, waardoor de verdachte niet strafbaar werd verklaard. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/061863-23
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .
Raadsman mr. L.L. Maassen, waarnemend kantoorgenoot van mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er – kort gezegd- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van Manen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaring van de aangever is onbetrouwbaar en mag niet worden gebezigd voor het bewijs. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een significante en/of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld. Het handelen van de verdachte was
slechts een reflex ten gevolge van de aanval van aangever. De verdediging doet een beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat er op 30 januari 2023 in en rondom het [naam horecagelegenheid] , gevestigd aan de [locatie] te Rotterdam, geweldshandelingen hebben plaatsgevonden.
De aangever heeft onder meer verklaard dat hij werd aangevallen en dat hij twee keer met een bezem is geslagen.
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar is, omdat deze op onjuistheden berust. Het feit dat de verklaring tegenstrijdigheden of ongerijmdheden bevat, maakt een verklaring op zichzelf echter nog niet onmiddellijk onbetrouwbaar. Dergelijke tegenstrijdigheden of ongerijmdheden kunnen bijvoorbeeld ook te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen teweeggebracht onder invloed van emoties veroorzaakt door het delict.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat op het moment dat de aangever met een bezem naar buiten komt, alwaar verdachte en medeverdachte staan, de medeverdachte meteen handelt door met zijn linkerhand in de richting van aangever uit te halen. De aangever trekt de bezem naar achteren, niet omhoog, en dan pakt de verdachte de bezem van aangever af. Vervolgens maakt de verdachte een slaande beweging met de bezem in de richting van de aangever. De aangever rent daarna naar de ingang van het [naam horecagelegenheid] en de medeverdachte rent achter hem aan. Op dat moment haalt de verdachte nog een keer uit met de bezem in de richting van de aangever. De medeverdachte duwt de aangever met een vaart naar binnen, zet hem tegen de toonbank aan en daar gaat de worsteling tussen de aangever en de medeverdachte verder.
De rechtbank kan op basis van de camerabeelden niet vaststellen of de verdachte de aangever daadwerkelijk met de bezem heeft geraakt. Nu in de tenlastelegging ‘meermalen met een bezem (proberen te) slaan’ is opgenomen en het gaat om openlijk geweld en niet om een mishandeling, is dit ook niet relevant voor een bewezenverklaring. De verdachte heeft door twee keer met een bezem een zwaaiende beweging in de richting van de aangever te maken en hem en de medeverdachte met de bezem het [naam horecagelegenheid] in te volgen, een voldoende significante bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden jegens aangever. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks30 januari 2023 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de [locatie] en
/ofin de [naam horecagelegenheid] gelegen op/aan
de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en
/ofop een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan en/of
- mee
rmalen met een bezem (proberen te) slaan en
/of
- te duwen en
/ofte trekken en
/ofvast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd
(cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat aan hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte waardoor verdediging noodzakelijk was. De verdachte heeft de bezem van de aangever afgepakt en heeft daarmee een zwaaiende beweging gemaakt. Deze gedraging past binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen tegen de aangever op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van het lichaam van de verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweer toekomt. Als er al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, waren de gedragingen van de verdachte niet proportioneel.
5.1.3.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de verdachte, anders dan de medeverdachte, zich in een noodweersituatie bevond. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte dan wel dreiging van die aanval doordat de aangever met een bezem in zijn hand op hem af liep. De verdachte heeft echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door te handelen zoals hij heeft gedaan. De verdachte heeft met een bezem een slaande beweging in de richting van de aangever gemaakt. Toen de aangever naar de ingang van het [naam horecagelegenheid] rende is de verdachte achter hem aangerend en heeft hij nog een keer een slaande beweging met de bezemsteel in zijn richting gemaakt. De verdachte is te ver gegaan door na het afpakken van de bezem niet alleen te dreigen, maar ook daadwerkelijk twee slaande bewegingen te maken.
5.1.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Op basis van het dossier is aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen van verdachte tegen de aangever op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van het lichaam van de verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweerexces toekomt.
6.3.
Beoordeling
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging moet vervolgens de vraag worden beantwoord of deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van het lichaam van de verdachte door de aangever. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in ‘defend mode’ ging, omdat de aangever met de bezem op hem en de medeverdachte af kwam. De aangever was woedend en de verdachte had het gevoel dat hij hen wilde afmaken.
De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden – die door de rechtbank ter terechtzitting zijn bekeken en benoemd – vast dat de verdachte direct na het afpakken van de bezem ziet dat de aangever en de medeverdachte onderling met elkaar in gevecht zijn. In reactie daarop maakt hij kort na elkaar twee slaande bewegingen met de bezem in de richting van de aangever. De medeverdachte duwt de aangever met een vaart naar binnen en zet aangever tegen de toonbank aan en dan rent de verdachte met de bezem achter hen aan. Binnen in het [naam horecagelegenheid] laat de verdachte de bezem meteen vallen en is hij hevig geëmotioneerd en aan het schreeuwen. Deze gemoedsbeweging is naar het oordeel van de rechtbank een ondersteuning van de stelling van de verdachte, dat hij in de “defend mode” ging en maakt zijn verklaring over zijn gemoedstoestand en hoe hij de situatie interpreteerde aannemelijk.
In dit verband betrekt de rechtbank ook in haar oordeel dat de verdachte tijdens het voorafgaande conflict tussen de aangever en de medeverdachte juist de-escalerend heeft gehandeld. Hij heeft geprobeerd de situatie te sussen door de medeverdachte weg te trekken en tegen te houden. De verdachte is zelf pas geweld gaan toepassen, door tweemaal in de richting van aangever te slaan met de bezem, op het moment dat hij zich aangevallen voelde. Aannemelijk is geworden dat hij de aangever wilde wegjagen, maar dat hij dit op een buiten proportionele wijze heeft gedaan..
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte verontschuldigbaar is en daarom zal het beroep op noodweerexces worden gehonoreerd.
6.4.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is niet strafbaar.

7.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het ten laste gelegde feit heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.276,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 9.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Beoordeling
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat zij de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 41 lid 2 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter,
en mrs. M.E.I. Beudeker en R.T. Poort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de [locatie] en/of in de [naam horecagelegenheid] gelegen op/aan
de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan en/of
- meemalen met een bezem (proberen te)slaan en/of
- te duwen en/of te trekken en/of vast te pakken.