ECLI:NL:RBROT:2025:11793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
10/031914-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling, bewezen poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging zijn wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat op 30 januari 2023 plaatsvond in en rondom een horecagelegenheid in Rotterdam. De verdachte had de aangever meerdere keren in het gezicht geslagen, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de aanval was begonnen en zijn gedragingen niet als verdedigend konden worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/031914-23
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .
Raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (feit 1) zware mishandeling van [slachtoffer] dan wel een poging daartoe of een mishandeling en aan (feit 2) openlijke geweldpleging in vereniging.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van Manen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 primair – zware mishandeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1 subsidiair – poging tot zware mishandeling
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de verdediging heeft hiervoor geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 – openlijke geweldpleging
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft alleen afwerende bewegingen gemaakt toen de aangever hem en de medeverdachte met een bezem probeerde te slaan. Het is de medeverdachte die de aangever vervolgens met een bezemsteel heeft geslagen. De verdachte heeft slechts een duwende beweging gemaakt. Als de verdachte al enige bijdrage aan het geweld heeft geleverd, dan zijn die gedragingen niet van voldoende gewicht geweest om als medeplegen te kunnen worden gekwalificeerd.
4.3.2.
Beoordeling
Vast staat dat er op 30 januari 2023 in en rondom het [naam horecagelegenheid] , gevestigd aan de [locatie] te Rotterdam, geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Deze geweldshandelingen kunnen worden opgesplitst in twee fasen. De eerste fase heeft betrekking op het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Ten aanzien van de tweede fase overweegt de rechtbank als volgt.
Op de camerabeelden is te zien dat de aangever, na het geweld dat in de eerste fase jegens hem is gepleegd, omstreeks 22:59 uur, het [naam horecagelegenheid] weer binnenloopt. Hij gaat op een stoel zitten en houdt een doekje tegen zijn bebloede hoofd. De verdachte en medeverdachte staan op dat moment nog buiten voor de deur van het [naam horecagelegenheid] . Om 23:05 uur loopt de aangever naar buiten met een bezem in zijn hand.
De lezingen van de officier van justitie en de verdediging lopen vanaf dit punt uiteen.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat op het moment dat de aangever met de bezem naar buiten komt, de verdachte meteen handelt door met zijn linkerhand in de richting van de bezem te grijpen. De aangever trekt de bezem naar achteren en dan pakt de medeverdachte de bezem af. Vervolgens maakt de medeverdachte een slaande beweging in de richting van de aangever. De aangever rent daarna naar de ingang van het [naam horecagelegenheid] en de verdachte rent achter hem aan. Op dat moment haalt de medeverdachte nog een keer uit in de richting van de aangever. De verdachte duwt de aangever met een vaart naar binnen en daar gaat de worsteling tussen de aangever en de verdachte verder.
Door zo te handelen heeft de verdachte een voldoende significante bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op
of omstreeks30 januari 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer]
- in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer]
op de grond viel en
/of
- vervolgens meermalen in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslage
nm, terwijl die [slachtoffer]
op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks30 januari 2023 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de [locatie] en
/ofin de [naam horecagelegenheid] gelegen op/aan
de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en
/ofop een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan en/of
- meermalen met een bezem (proberen te) slaan en
/of
- te duwen en
/ofte trekken en
/ofvast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd
(cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2.openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte waardoor verdediging noodzakelijk was. Zijn gedragingen passen binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen tegen de aangever op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van het lichaam van de verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweer toekomt. Als er al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, waren de gedragingen van de verdachte niet proportioneel.
5.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario, dat de aangever het geweld is begonnen en dat voor de verdachte de noodzaak bestond zich hiertegen te verdedigen, op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden. De verdachte is juist degene geweest die de aanval die avond is begonnen en waarbij hij geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel aan aangever toe te brengen door hem meermalen in het gezicht te slaan. Gelet daarop kon hij een tegenreactie verwachten. Toen de aangever met een bezem naar buiten kwam, is de verdachte meteen de confrontatie opnieuw aangegaan door met zijn arm uit te halen naar aangever. Toen de medeverdachte de bezem van de aangever had afgepakt, heeft de verdachte de aangever met een vaart het [naam horecagelegenheid] ingeduwd en tegen de toonbank aangezet. Dit handelen moet naar het oordeel van de rechtbank niet als verdedigend, maar als aanvallend worden aangemerkt. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Reeds daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 30 januari 2023 eerst schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft de aangever met een vuistslag in het gezicht geraakt. Toen de aangever als gevolg daarvan op de grond belandde, heeft de verdachte hem opnieuw meerdere vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Nog geen tien minuten later hebben de geweldshandelingen een vervolg gekregen. De verdachte heeft zich toen samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De verdachte heeft zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting het slachtoffer. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Bovendien heeft de openlijke geweldpleging plaatsgevonden op straat in een woonwijk en in een [naam horecagelegenheid] waar ook anderen aanwezig waren. Een dergelijk incident zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. In de jaren daarvoor is hij echter veelvuldig veroordeeld voor geweldsfeiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de straf wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak. Voor zware mishandeling is het uitgangspunt drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het uitgangspunt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg is een taakstraf van 150 uren.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat de verdachte de ernst van zijn handelen niet heeft ingezien, nu hij de schuld voor een groot deel buiten zichzelf legt.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 31 januari 2023, omdat de verdachte toen in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim tweeënhalf jaar verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.276,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 9.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de kleding. Van die schadepost is namelijk niet komen vast te staan dat deze rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair is aangevoerd dat de gevorderde tandartskosten moeten worden afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze schadeposten rechtstreeks voortvloeien uit de ten laste gelegde feiten. Niet kan worden vastgesteld dat de aangever gebitsherstel behoeft als gevolg van de gedragingen van de verdachte en/of de medeverdachte. Ten aanzien van de immateriële schade wordt verzocht deze aanzienlijk te matigen tot een bedrag dat past bij de aard en ernst van het letsel zoals toegebracht door de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd en zal daarom met uitzondering van de hieronder besproken posten worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde schade voor de kleding, omdat niet is komen vast te staan dat de schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.
Ook ten aanzien van de gevorderde toekomstige medische (tandarts)kosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering ziet op vergoeding van nog niet geleden schade en is daarom onvoldoende bepaald om in dit strafproces te kunnen worden toegewezen. Dit deel van de vordering kan in de toekomst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid, gelet op vergelijkbare gevallen in andere zaken, worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 januari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.352,17, bestaande uit € 852,17 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 3.352,17 (zegge: drieduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zeventien eurocent), bestaande uit € 852,17 (zegge: achthonderdtweeënvijftig euro en zeventien eurocent) aan materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 3.352,17 (zegge: drieduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.352,17 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
43 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter,
en mrs. M.E.I. Beudeker en R.T. Poort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te Rotterdam aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken
jukbeen en/of een gebroken oogkas(bodem) en/of een gebroken kaakholte wand
en/of verminderd zicht van het linkeroog en/of een snee op het voorhoofd met een
mogelijk blijvend litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, waardoor die [slachtoffer]
op de grond viel en/of
- ( vervolgens) meermalen in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, terwijl die [slachtoffer]
op de grond lag;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer]
- in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer]
op de grond viel en/of
- ( vervolgens) meermalen in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslagem, terwijl die [slachtoffer]
op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te Rotterdam [slachtoffer] heeft
mishandeld door die [slachtoffer]
- in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, waardoor die [slachtoffer]
op de grond viel en/of
- ( vervolgens) meermalen in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, terwijl die [slachtoffer]
op de grond lag,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een
gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas(bodem) en/of een gebroken
kaakholte wand en/of verminderd zicht van het linkeroog en/of een snee op het
voorhoofd met een mogelijk blijvend litteken in het aangezicht ten gevolge heeft
gehad;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de [locatie] en/of in de [naam horecagelegenheid] gelegen op/aan
de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan en/of
- meermalen met een bezem (proberen te) slaan en/of
- te duwen en/of te trekken en/of vast te pakken.