ECLI:NL:RBROT:2025:11837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706469 / HA RK 25-889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter mr. E.A. Vroom afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2025 een verzoek tot wraking van rechter mr. E.A. Vroom afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door A.I.G. Juristen, en betrof een civiele zaak waarin de mondelinge behandeling op 21 mei 2024 had plaatsgevonden. De gronden voor het wrakingsverzoek waren gebaseerd op uitlatingen en gedragingen van de rechter tijdens deze zitting. Verzoekster had echter het wrakingsverzoek pas op 11 september 2025 ingediend, wat volgens de wet te laat was. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster, ondanks een wisseling van gemachtigde, het verzoek onmiddellijk na de zitting van 21 mei 2024 had moeten indienen. De termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek was ruimschoots overschreden, waardoor verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ROTTERDAM
Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/706469 / HA RK 25-889
Beslissing van 29 september 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: verzoekster, gemachtigde: A.I.G. Juristen,
strekkende tot de wraking van
mr. E.A. Vroom,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoekster strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer 10840955 CV EXPL 23-33022. Die zaak betreft een geschil tussen verzoekster en [naam] . Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer. In deze civiele zaak heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 21 mei 2024. Vervolgens is er op 16 augustus 2024 een tussenvonnis gewezen, waarbij verzoekster is toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst geldt voor de duur van 10 jaar. Op 12 juni 2025 heeft de enquête plaatsgevonden waarbij aan de kant van verzoekster drie getuigen zijn gehoord. Vervolgens hebben partijen op de rol van 16 juli 2025 na enquête geconcludeerd, waarbij verzoekster een voorwaardelijk verzoek heeft gedaan tot heroverweging ten aanzien van de verdeling van de bewijslast. [naam] . heeft daartegen bezwaar gemaakt. Vervolgens is vonnis bepaald op 12 september 2025.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekster van 11 september 2025; het e-mailbericht van 16 september 2025 van de algemeen secretaris van de wrakingskamer;
de reactie van verzoekster van 22 september 2025.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Aan de orde is de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid I van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter op de zitting van 21 mei 2024. Verzoekster was, bijgestaan door haar (toenmalige) gemachtigde, daarbij aanwezig. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede "zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn" in artikel 37 lid I Rv betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich, indien zij al zouden komen vast te staan, immers voorgedaan ter zitting van 21 mei 2024, terwijl het verzoek tot wraking pas is ingediend op 11 september 2025.
2.3.
Verzoekster heeft desgevraagd toegelicht dat zij het verzoek niet eerder heeft ingediend, omdat haar toenmalige gemachtigde zich inmiddels heeft onttrokken en haar huidige gemachtigde pas op 8 september 2025 de zaak heeft overgenomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet een gemachtigdenwissel niet af aan het vereiste van tijdigheid van een wrakingsverzoek. Verzoekster was immers zelf op de zitting van 21 mei 2024 aanwezig en van haar mocht worden verwacht dat zij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na deze zitting zou doen. Indiening van het verzoek op 11 september 2025 is geen indiening meer "zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden". Het verzoek is dus evident te laat gedaan.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek. Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om een mondelinge behandeling te gelasten, maar dat het verzoek schriftelijk wordt afgedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. E.A. Vroom.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. F. Aukema-Hartog en mr. A.M.H. Geerars, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.