ECLI:NL:RBROT:2025:11848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/685963 / HA ZA 24-797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand onder D&O-verzekering in verband met procedure bij Court of Appeals in de VS

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de verzekeraars AIG EUROPE S.A. en XL INSURANCE COMPANY SE over de dekking van juridische kosten onder een Directors & Officers (D&O) Liability Insurance. [Eiseres], die in de Verenigde Staten werkzaam was voor een dochteronderneming van Rabobank, had juridische kosten gemaakt in verband met een procedure bij de Court of Appeals. De verzekeraars weigerden deze kosten te vergoeden, met het argument dat er geen dekking was voor de kosten die na de intrekking van een aanklacht door de Amerikaanse toezichthouder OCC waren gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de kosten van rechtsbijstand die [eiseres] had gemaakt voor de beroepsprocedure bij de Court of Appeals wel degelijk onder de dekking van de D&O-verzekering vielen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeraars ten onrechte geen toestemming hadden gegeven voor het maken van deze kosten en dat zij zich niet konden beroepen op het ontbreken van die toestemming. De zaak is verwezen naar de rol voor het indienen van een akte door de verzekeraars over de omvang van de vordering van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685963 / HA ZA 24-797
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats] , [staat] , Verenigde Staten van Amerika,
eiseres,
advocaat: mr. R.L. Markus,
tegen

1.AIG EUROPE S.A,

tevens handelend onder de naam AIG Europa S.A. (Netherlands Branch),
kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
en
2.
XL INSURANCE COMPANY SE,tevens handelend onder de naam AXA XL,
kantoorhoudend te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. A. Hendrikse.
Partijen zullen hierna ook [eiseres] en Verzekeraars worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 september 2024, met producties 1 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
- de akte houdende aanvullende producties tevens wijziging/vermeerdering van eis, met producties 30 tot en met 36, van [eiseres] ;
- productie 8 van Verzekeraars;
- de op 20 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij spreekaantekeningen zijn overgelegd door mrs. M.M. van Asch en Y. el Ghaddar namens [eiseres] en door mrs. A. Hendrikse en A.E. Goossens namens Verzekeraars.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Verzekeraars op grond van een “
Directors & Officers Liability”-verzekering verplicht zijn om aan [eiseres] de kosten van rechtsbijstand te vergoeden die zij heeft gemaakt voor het voeren van een procedure in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) voor de “
Court of Appeals van het Ninth Circuit” (hierna: Court of Appeals).
2.2.
[eiseres] was “
chief compliance Officer” voor een dochter van de Rabobank in de VS. Op verzoek van de bank heeft zij deze bijgestaan in een onderzoek van de “
Office of the Comptroller of the Currency” (hierna: OCC), de Amerikaanse toezichthouder op de bancaire sector, naar het door de bank in de VS opgezette antiwitwasprogramma.
2.3.
Op 16 april 2018 heeft de OCC een aanklacht ingediend tegen [eiseres] zelf, in een “
notice of charges”. De OCC verweet [eiseres] tijdens het onderzoek door de OCC relevante informatie te hebben achtergehouden. [eiseres] kon in verband daarmee een geldboete en een verbod om verder nog bij banken in Amerika werkzaam te zijn opgelegd krijgen.
2.4.
In een “
final decision” van 5 april 2023 heeft de “
Acting Comptroller of the Currency” (hierna: de Comptroller) de aanklacht tegen [eiseres] om procedurele redenen ingetrokken.
2.5.
Ondanks de op zich voor haar gunstige uitkomst van deze beslissing is [eiseres] daarvan in beroep gekomen bij de Court of Appeals, omdat zij zich door de overwegingen in de beslissing in diskrediet gebracht voelde.
2.6.
De Court of Appeals heeft het beroep van [eiseres] in behandeling genomen, maar uiteindelijk verworpen.
2.7.
[eiseres] is van mening dat Verzekeraars haar kosten van juridische bijstand van de procedure voor de Court of Appeals moeten vergoeden. Verzekeraars hebben die kosten tot aan het besluit tot intrekking van de aanklacht van de OCC wel voor hun rekening genomen, maar zij waren niet bereid op grond van de verzekeringspolis de verdere door [eiseres] gemaakte juridische kosten te vergoeden.
2.8.
De rechtbank vindt dat [eiseres] gelijk heeft. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.

3.De feiten

De verzekeringspolis
3.1.
De Rabobank heeft ten behoeve van haar bestuurders en hoger management bij (rechtsvoorgangers van) Verzekeraars een “
Directors & Officers (D&O) Liability Insurance” afgesloten (hierna: de D&O-verzekering). In de verzekeringsovereenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is verklaard, is voor zover van belang bepaald:
1. Insurance cover
A: INSURED PERSON LIABILITY
The insurer shall pay to or on behalf of the insured person the loss of each insured person resulting from a claim first made against the insured person during the policy period (...)
2. Definitions
(…)
2.3
Claimmeans:(...)
(iv) any administrative or regulatory proceeding commenced by (...) (b) the receipt or filing of a notice of charges (...)
made against the insured person alleging for a wrongful act.
(...)
2.6
Defence costsmeans fees, costs and expenses incurred by or on behalf of the insured with the consent of the insurer (such consent not to be unreasonably withheld, delayed or denied) by or on behalf of an insured after a claim is made or in connection with the investigation, defence, settlement or appeal of any claim.
(...)
2.18
Final Adjudicationoccurs when:
(i) the last court, tribunal, executive, legislative or regulatory agency, body or entity with jurisdiction over the insured denies any further appeal, recourse or other relief from any adverse finding, judgment or decree; or
(...)
(iii) the time for filing, asserting or pleading any appeal from any adverse finding, judgment or decree has lapsed or is otherwise exhausted.
(…)
2.26
Lossmeans:
(a) any damages sums, compensation, legal fees, costs, expenses or interest (including pre-judgment and post-judgment interest) awarded pursuant to a judgment (...)
(b) defence costs;
(...)
5.7
Advancement of Costs
Subject to the limit of liability and retention the insurer shall promptly advance to the insured defence costs incurred in respect of any claim prior to final adjudication. (...)”
Verdere feitelijke achtergronden
3.2.
[eiseres] is begin 2008 als “
chief compliance Officer” gaan werken bij de Amerikaanse Rabobank-dochter Rabobank N.A. (verder: Rabobank VS). Zij was daarvoor ongeveer 10 jaar werkzaam geweest als inspecteur bij de OCC. In 2012 is [eiseres] door het Nederlandse moederbedrijf van Rabobank VS aangesteld als Global Compliance Manager. Begin 2013 is zij op verzoek van Rabobank teruggekeerd naar Rabobank VS om te assisteren bij een reactie op een onderzoek dat de OCC uitvoerde naar het antiwitwasprogramma van Rabobank VS, dat volgens de OCC niet aan de geldende Amerikaanse wetgeving voldeed.
3.3.
Er is tegen Rabobank VS een strafrechtelijke procedure geopend, die begin 2018 in een “
plea agreement” is geëindigd. Kort daarna, op 16 april 2018, heeft de OCC een “
notice of charges” uitgebracht tegen [eiseres] persoonlijk. [eiseres] was toen al niet meer in dienst van Rabobank.
3.4.
In de “
notice of charges” wordt [eiseres] verweten tijdens het onderzoek van de OCC onjuiste verklaringen te hebben afgelegd, documenten voor de OCC verborgen te hebben gehouden en zich schuldig te hebben gemaakt aan onveilige en ondeugdelijke praktijken. Een en ander zou zich hebben voorgedaan in een periode van een drietal weken eind maart/begin april 2013. De OCC eiste dat aan [eiseres] de sanctie zou worden opgelegd van een levenslang verbod op het uitoefenen van enig beroep voor een gereguleerde bank in Amerika en een geldboete. [eiseres] heeft de haar gemaakte verwijten altijd betwist. Zij werd in de procedure bij de OCC bijgestaan door advocaten van het kantoor Weddle Law.
3.5.
De Comptroller heeft de aanklachten tegen [eiseres] van de OCC bij “
final decision” van 5 april 2023 “
dismissed”. In de beslissing worden daarvoor als redenen onder meer aangevoerd dat in de tot dan toe gevoerde administratiefrechtelijke procedure een verkeerde bewijsstandaard was gehanteerd en dat dit normaal gesproken tot heropening van het onderzoek door de onderzoeksrechter moest leiden, maar het om een aantal redenen niet opportuun was dat te doen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inmiddels aanzienlijke vertraging was opgetreden in de afhandeling van de zaak, dat verder procederen tot verdere vertraging zou leiden en dat het onder meer voor getuigen waarschijnlijk moeilijker zou worden om precies de gebeurtenissen en hun toenmalige “
states of mind” terug te halen. Ondanks de “
dismissal” van de charges tegen [eiseres] , schrijft de Comptroller ook dat hij zijn beslissing “
reluctantly” neemt. Hij geeft in de beslissing een uitvoerige beschrijving van de door de OCC verweten handelwijze van [eiseres] , die hij “
deeply troubling” vindt en “
in no way condones or vindicates”. Onder meer schrijft hij:
“The actions giving rise to the allegations of misconduct in this case are deeply troubling. (…)
Based on the evidence in the current record, Rabobank executives appear to have demonstrated a troubling lack of responsiveness to OCC demands. The record shows that Respondent received a direct request from an OCC examiner to provide “a copy of the (…) assessment report” (…). Instead of immediately furnishing all documents (…), Respondent and her colleagues waited nearly a month before taking steps to hand them over.
One plausible interpretation of the record is that Respondent and others adopted a strategy of deflection and delay designed to hinder the OCC's efforts (...) to collect these materials. This unacceptable delay - and, more troubling, possible lack of candor - is exactly the type of conduct that the OCC's enforcement authority is designed to deter.
(…)
While the allegations in this matter are troubling and allude to conduct that does not comport with the OCC’s expectations of a banking professional, the Comptroller, reluctantly, will not remand this matter and will not reach final findings of fact, given the unique circumstances underlying this case and the further lapse of time necessary to effect such a remand. Instead, the Comptroller finds it appropriate to dismiss this case in the interest of adjudicatory efficiency and economy given the substantial delay that has already taken place (…).”
3.6.
Op 5 mei 2023 heeft [eiseres] tegen de beslissing een “
petition for review”ingediend bij de Court of Appeals. Die beslissing was inmiddels openbaar en op internet op naam van [eiseres] terug te vinden. [eiseres] meende dat de overwegingen in de beslissing van de Comptroller, gezien de daarin opgenomen uiterst negatieve kwalificaties van haar handelwijze tijdens het onderzoek door de OCC, feitelijk het effect hadden dat zij in de bancaire sector in Amerika niet meer aan de slag zou kunnen, voor welke schade de Court haar “
relief” zou kunnen bieden door de beslissing aan te passen of te vernietigen.
3.7.
Verzekeraars hadden tot dan toe de juridische kosten die [eiseres] had gemaakt in het kader van de procedure tegen de OCC vergoed. Deze waren inmiddels opgelopen tot ongeveer € 3,6 miljoen (USD 4.134.678,27). Verzekeraars deelden [eiseres] echter (uiteindelijk) mee dat zij op grond van de D&O-verzekering geen recht had op vergoeding van de juridische kosten die [eiseres] tijdens de procedure bij de Court of Appeals nog zou maken.
3.8.
Om te bereiken dat Verzekeraars die kosten van rechtsbijstand alsnog zouden voorschieten/vergoeden heeft [eiseres] een kort geding tegen Verzekeraars aangespannen. Bij vonnis van 15 maart 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:1472) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de vorderingen van [eiseres] afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog onder meer het volgende:
“4.8. De uitleg die de verzekeraars geven aan de onder de overeenkomst te verlenen dekking is op zichzelf goed te rijmen met de bewoordingen van de overeenkomst. De verzekeraars voeren terecht aan dat [eiseres] zich in de procedure bij de Court of Appeal niet verweert tegen een claim op grond van onrechtmatig handelen - de OCC heeft de aanklacht immers verworpen. Er dreigt voor haar geen risico van aansprakelijkheid meer. Dat zou hooguit weer in het leven kunnen worden geroepen als zij gelijk krijgt in de beroepsprocedure, de order van tafel gaat en de zaak weer open komt te liggen. Zo bezien valt voor het standpunt dat de order de final adjudication is, wel wat te zeggen. De dekking is immers beperkt tot de in de polis omschreven schade. De beroepsprocedure die [eiseres] wil voeren richt zich tegen uitlatingen van de rechter in zijn uitspraak die geen dragende overwegingen zijn voor de afwijzing van de tegen [eiseres] ingestelde vordering. Onder het gedekte risico vallen slechts de defence costs tegen een ingestelde claim. Van verdediging daartegen kan na afwijzing van die claim geen sprake meer zijn. De schade die [eiseres] wil bestrijden en waarvoor zij proceskosten maakt bevindt zich - in dat geval - dan ook buiten het verzekerde risico. De uitleg die verzekeraars voorstaan komt daarmee niet onaannemelijk over.
4.9.
Daar staat tegenover dat het woord proceeding, in de definitie van claim in de polis, niet eenduidig is. Dat zou niet alleen kunnen slaan op een procedure bij één instantie, maar ook op een procedure in meerdere instanties, tot aan de hoogste rechter. De polis houdt ook rekening met een procedure in meerdere instanties, gelet op de bepaling over final adjudication. Op deze laatste manier gelezen, zou ook de beroepsprocedure gezien kunnen worden als ingeleid door een notice of charges. Die ligt immers aan de basis van de proceshandelingen van [eiseres] . De negatieve uitlatingen van de rechter die [eiseres] wil bestrijden zijn opgenomen in de daaruit voortvloeiende beslissing. Voor die uitleg is op zichzelf ook wel wat te zeggen. Maar de uitleg die de verzekeraars aan de polis geven, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter minstens zo aannemelijk. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de (…) voorwaarde dat de vordering slechts kan worden toegewezen wanneer voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter in het voordeel van [eiseres] zal beslissen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.”
3.9.
De Court of Appeals heeft in de door [eiseres] aanhangig gemaakte zaak op 7 oktober 2025 een mondelinge behandeling gehouden (terug te zien op: [internetlink] ). Die zitting vond plaats nadat de Court op 29 september 2023 een door de OCC ingediende “motion to dismiss this petition for lack of Jurisdiction” had afgewezen.
3.10.
De uitspraak van de Court of Appeals van 21 oktober 2024 was voor [eiseres] negatief. De Court of Appels concludeert dat het beroep van [eiseres] moet worden verworpen (“
dismissed”) om reden dat geen sprake is van “
Article III standing”. De Court of Appeals overweegt dat daarvoor aan drie vereisten zou moeten zijn voldaan:
“First and foremost, there must be (…) an ‘injury in fact’- a harm suffered by the plaintiff that is ‘concrete’ and ‘actual or imminent, not conjectural or hypothetical. (…). Second, there must be causation - a fairly traceable connection between the plaintiff’s injury and the complained-of conduct of the defendant. (…)And third, there must be redressability - a likelihood that the requested relief will redress the alleged injury.”
[eiseres] is er volgens de Court of Appeals niet in geslaagd te bewijzen dat aan deze drie voorwaarden is voldaan. In dat verband overweegt de Court, voor zover van belang:
(i) dat in de beslissing van de Comptroller van 5 april 2023, anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, geen “
factual findings on disputed issues or legal conclusions against her” zijn gemaakt, zodat in zoverre van een “
injury in fact” niet kan worden gesproken;
(ii) dat de stelling van [eiseres] dat zij door de beslissing van de Comptroller “
past reputational harm” heeft geleden haar niet kan baten, omdat “
such injury would not be redressed by declaratory relief (…), as such relief amounts to mere ‘psychic satisfaction’”en (iii) dat voor zover [eiseres] ten slotte stelt door de beslissing van de Comptroller “
future reputational harm” op te lopen, dit naar het oordeel van de Court is “
too speculative to constitute an injury in fact, as it is based on only cursory assertions with no supporting details.”
3.11.
De uitspraak van de Court of Appeals van 21 oktober 2024 is onherroepelijk geworden, aangezien het door [eiseres] bij de Supreme Court ingediende verzoek tot “
certiorari”op 24 maart 2025 is afgewezen.

4.Vordering en beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Verzekeraars ieder voor hun aandeel (respectievelijk 66,67% en 33,33%) zal gebieden om binnen zeven dagen na de datum van het vonnis over te gaan tot het voldoen van de reeds aan [eiseres] gestuurde facturen voor juridische kosten aangaande de periode na 5 april 2023 (de datum van de Order) ten bedrage van in totaal USD 807.284,84 (te vermeerderen met enige door [eiseres] aan Weddle Law verschuldigde rente en wettelijke rente), met hun hoofdelijke veroordeling in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis als die kosten daarvoor niet zijn voldaan.
4.2.
Op zowel de stellingen die [eiseres] aan haar vordering ten grondslag legt als op het door Verzekeraars gevoerde verweer zal de rechtbank nu ingaan.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.
De in 3.1 genoemde verzekeringsovereenkomst bevat een rechtskeuze voor Nederlands recht en een forumkeuze voor de bevoegde rechter in Nederland. Deze rechtbank is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing.
Uitleg van de verzekeringsovereenkomst
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de vordering beslissend is wat in de verzekeringspolis tussen Rabobank en (de toenmalige) Verzekeraars is overeengekomen.
4.5.
Voor de vraag wat partijen zijn overeengekomen is, ook als sprake is van een schriftelijke verzekeringsovereenkomst, zoals in dit geval, in beginsel bepalend wat de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomst is geweest en wat zij over en weer uit de verklaringen en gedragingen van de ander mochten afleiden over diens bedoelingen. [eiseres] is bij de totstandkoming van de D&O-verzekering echter niet betrokken geweest en partijen doen ook geen beroep op een partijbedoeling die zou afwijken van wat in verzekeringsovereenkomst is verwoord. De rechtbank is daarom voor de uitleg van de verzekering in beginsel aangewezen op de tekst van de verzekeringspolis. In navolging van partijen zal dus voor een meer objectieve uitleg worden gekozen die op basis geschiedt van objectief kenbare factoren, zoals de bewoordingen van de betreffende bepalingen, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en een eventuele toelichting daarop. Gewicht komt in dat verband daarom ook toe aan de definities van termen in de polis.
Structuur van en definities opgenomen in de polis
4.6.
De structuur van de polis is eenvoudig.
4.7.
Artikel 1 onder A formuleert de, zoals Verzekeraars het uitdrukken, “voordeur van de Polis”. De bepaling houdt in dat Verzekeraars aan de verzekerde “
the loss” van de verzekerde zal vergoeden die het gevolg is van (“
resulting from”) “
a claim” (als deze gedurende de polisperiode tegen de verzekerde wordt ingediend). Er moet dus, kort gezegd, sprake zijn van “
loss resulting from a claim”.
4.8.
Wat de betekenis is van “
loss”, wordt in artikel 2.26 van de polis bepaald. Voor de onderhavige zaak is van belang dat onder dat begrip ook wordt verstaan zogenoemde “
defence costs”. Het begrip “
defence costs” is in de polis onder 2.6 gedefinieerd als “
fees, costs and expenses” die de verzekerde met instemming van de verzekeraar heeft gemaakt “
after a claim is made or in connection with the investigation, defence, settlement or appeal of any claim”.
4.9.
Ook het begrip “
claim” is in de polis gedefinieerd. Voor de onderhavige zaak is de begripsomschrijving onder 2.3 sub (iv), onder (b), met slotzin van belang: als “
claim” wordt ingevolge die bepaling (mede) begrepen: “
any administrative or regulatory proceeding commenced by: (…) the receipt or filing of a notice of charges (…), made against the insured person alleging for a wrongful act.”
Toegang tot de polis
4.10.
Op grond van de hoofdregel voor dekking in artikel 1 onder A van de polis in samenhang met de weergegeven begripsomschrijvingen kan worden vastgesteld dat [eiseres] – zoals Verzekeraars ook erkennen – “de voordeur” van de polis is binnengekomen. Zij lijdt namelijk een “
loss” door het maken van de “
defence costs” die zij heeft gemaakt, nadat tegen haar de notice of charges was uitgevaardigd, dus na (“
after”) het aanhangig maken van de “
claim”, dat wil zeggen de administratieve procedure die werd ingeleid door (“
commenced by”) de notice of charges van 16 april 2018.
4.11.
Het tussen partijen bestaande geschilpunt is of [eiseres] “binnen de polis” is gebleven toen zij advocaatkosten maakte voor het voeren van de procedure bij de Court of Appeals. Verzekeraars betogen dat [eiseres] , na “de voordeur” van de polis te zijn binnengekomen, de polis toen alweer via “een achterdeur” had verlaten. Volgens Verzekeraars verlaat de verzekerde de polis op het moment dat er niet langer sprake is van een claim. Zij noemen dit “de achterdeur”: zonder claim geen dekking. Volgens Verzekeraars bestond tegen [eiseres] geen “
claim” meer toen de Comptroller zijn beslissing van 5 april 2023 nam.
4.12.
In dit verweer volgt de rechtbank Verzekeraars niet. Het verweer loopt naar het oordeel van de rechtbank op twee onderdelen spaak.
De eis dat een claim “nog bestaat”, wordt in de polis niet gesteld
4.13.
In de eerste plaats kunnen Verzekeraars niet worden gevolgd waar zij stellen dat uit de polis volgt dat een verzekerde geen dekking (meer) heeft zodra de claim “niet meer bestaat”. Voor die gedachtegang is in de polis geen basis te vinden. De polis biedt dekking voor “
loss” in de vorm van “
defence costs” als zulke kosten worden geleden “
after a claim is made or in connection with the investigation, defence, settlement or appeal of any claim”. Op geen enkele wijze wordt in de polis tot uitdrukking gebracht dat de claim waaruit de loss resulteert nog moet bestaan op het moment dat die loss, in dit geval dus de “
defence costs”, wordt geleden, respectievelijk worden gemaakt.
4.14.
De door Verzekeraars bedoelde achterdeur is in de polis dus niet terug te vinden. Dat niet in de polis is bepaald dat de claim nog moet bestaan, wil “
loss” voor vergoeding in aanmerking komen, is ook niet vreemd, omdat “
loss” uiteraard ook kan optreden als de oorzaak, de “
claim”, niet meer bestaat. Het is ook zeker niet ondenkbaar dat zich nog “
loss” voordoet als de aanklacht of eis, die de aanleiding vormde voor de juridische procedure die daarop volgde, door een rechterlijke instantie of door de eiser of aanklager zelf inmiddels is afgehandeld en afgedaan (verworpen of ingetrokken). Hoewel dit zich niet vaak zal voordoen, is zeker goed voorstelbaar dat ook nadat een aanklacht of vordering is ingetrokken, “
loss” wordt geleden in de vorm van “
defence costs” (en dat het gerechtvaardigd is dat die kosten worden gemaakt), wat bijvoorbeeld het geval kan zijn als die kosten worden gemaakt om bepaalde gevolgen van het instellen van die aanklacht of vordering, ook als die inmiddels is ingetrokken, alsnog ongedaan te maken.
4.15.
Het komt de rechtbank voor, dat [eiseres] precies in zo’n situatie is komen te verkeren: de OCC heeft een aanklacht tegen haar ingediend, maar de Comptroller meent dat er gronden bestonden om de aanklacht niet te vervolgen, en komt tot die conclusie in een schriftelijke beslissing, waarin hij tegelijkertijd de gedragingen van [eiseres] laakt en verwijtbaar acht. In zo’n geval is het gerechtvaardigd om het standpunt in te nemen dat, wat er verder zij van het dictum van de beslissing die de Comptroller genomen heeft,
materieelnog steeds sprake is van een bewering over onrechtmatig gedrag van [eiseres] , en in zoverre daarom van een “
claim” (zie de omschrijving van claim als “
any administrative or regulatory proceeding (…) made against the insured person alleging for a wrongful act”), die door het instellen van hoger beroep ongedaan gemaakt zou kunnen worden. Het beroep dat [eiseres] bij de Court of Appeals heeft ingesteld, kan worden beschouwd als een poging van haar om de gevolgen van de oorspronkelijke aanklacht tegen haar, die met de beslissing van de Comptroller materieel op tafel zijn blijven liggen en dus in zoverre zijn blijven bestaan, ongedaan of zo klein mogelijk te maken.
4.16.
Gelet hierop zijn de kosten die [eiseres] moest maken om de beroepsprocedure bij de Court of Appeals te voeren dan ook te beschouwen als “
defence costs” in de zin van de polis. Een en ander strookt, zoals hiervoor is uiteengezet, met de tekst van de polis, waarin niet is bepaald wanneer een “
claim” eindigt.
De uitleg van het begrip “claim” door Verzekeraars is te beperkt
4.17.
De rechtbank roept in herinnering dat een “
claim”in de polis wordt gedefinieerd als “
any administrative (…) proceeding” die is aangevangen met
(“commenced by”)een
“notice of charges” en dat de polis daarin ook betrekt wanneer “
appeal of any claim” wordt ingesteld. Verzekeraars gaan dan ook uit van een te restrictieve uitleg van het begrip “
claim”, waar zij stellen dat na de beslissing van de Comptroller van 5 april 2023 geen “
claim” meer tegen [eiseres] aanhangig was. Het begrip “
claim” is in de polis ruimer gedefinieerd. Daarvan is expliciet sprake als een administratieve procedure aanhangig wordt gemaakt, door middel van een “
notice of charges”. Het begrip “
claim” is dus niet beperkt tot de aanklacht of de charges zelf.
“Final adjudication” en “adverse findings”
4.18.
Bij het voorgaande betrekt de rechtbank nog het volgende. De opstellers van de polis hebben wel in een ander verband voor ogen gehad dat er een moment kan worden aangewezen waarop een “
claim” definitief van de baan is en dat dit consequenties heeft. De rechtbank verwijst hiervoor naar de definitie van “
final adjudication” in artikel 2.18, waarvan volgens die bepaling pas sprake is als iedere mogelijkheid van beroep (“
any further appeal, recourse or other relief”) tegen “
any adverse finding, judgment or decree” door de laatste bevoegde (rechterlijke) instantie is ontkend. Pas als een hoger beroepsrechter van oordeel is dat het beroep tegen een beslissing met “
adverse findings” niet openstaat, is dus sprake van een definitieve afdoening van een claim, waarna op het voorschieten van “
defence costs” geen aanspraak meer gemaakt kan worden.
4.19.
Gelet op de ruime definitie van het begrip “
final adjudication”, zoals hiervoor vermeld, kan in elk geval worden vastgesteld dat de beslissing van de Comptroller van 5 april 2023 niet aan de eisen van een final adjudication voldoet. De beslissing bevat onmiskenbaar voor [eiseres] negatieve uitlatingen, die door haar als “
adverse findings” hebben kunnen worden opgevat, waarvan zij “
relief” mocht vragen, met als gevolg dat Verzekeraars de kosten daarvan dienden te blijven voorschieten. De door de Comptroller als “
final decision” aangeduide beslissing van 5 april 2023 is derhalve niet zo finaal als Verzekeraars menen.
4.20.
Hoewel het begrip “
final adjudication” in de polis geen directe rol speelt voor de vaststelling welke kosten onder de dekking van de polis vallen, is het wel van belang waar het de duur aangeeft van de periode dat verzekeraars “
advance payments” van “
defence costs” moeten doen (artikel 5.7 van de polis): die gehoudenheid bestaat zolang kosten worden gemaakt “
prior to final adjudication”. Het ligt niet voor de hand aan te nemen dat Verzekeraars wel gehouden zijn om “
advance payments” te verrichten, maar de betreffende kosten niet zouden behoeven te vergoeden.
Het oordeel van de Court of Appeals over “injury in fact”
4.21.
Aan het hiervoor overwogene doet niet af dat de Court of Appeals in zijn einduitspraak heeft geoordeeld dat in de beslissing van de Comptroller geen “
factual findings on disputed issues or legal conclusions” tegen [eiseres] waren gemaakt en dus in zoverre niet was voldaan aan het vereiste van “
injury in fact”. Dit oordeel is immers het uiteindelijke juridische oordeel van de Court of Appeals in het kader van de vraag of sprake was van “
standing” en dus niet direct van betekenis voor de beantwoording van de vraag of de beslissing van de Comptroller definitief en finaal een einde maakte aan de procedure die door de OCC tegen [eiseres] was aangevangen en door [eiseres] op inhoudelijke gronden werd bestreden. Die vraag moet gelet op het voorgaande ontkennend worden beantwoord.
4.22.
Het uiteindelijke oordeel van de Court of Appeals dat het beroep van [eiseres] tegen de beslissing van de Comptroller moet worden afgewezen, zegt voorts ook niets over de vraag of [eiseres] zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat zij beroep bij de Court of Appeals zou moeten instellen om de gevolgen van de beslissing van de Comptroller zo veel als mogelijk te matigen of ongedaan te maken. Dat dit doel met het instellen van beroep (naar het oordeel van de Court of Appeals) niet kon worden bereikt, is wijsheid achteraf.
Beroep bij Court of Appeals
4.23.
De stelling van Verzekeraars dat de door [eiseres] ingestelde actie (de “
petition for review”bij de Court of Appeals) “niet bestaat” (spreekaantekeningen Verzekeraars, onder 3.2), omdat je volgens hen in de VS geen beroep kunt instellen tegen een besluit waarin wordt afgezien van verdere vervolging, is ongegrond. De beroepsgang bij de Court of Appeals heeft aangetoond dat dergelijk beroep wel mogelijk is. De Court heeft de “
petition to dismiss” van de OCC wegens “
lack of jurisdiction” afgewezen en vervolgens de zaak inhoudelijk behandeld. Noch uit die mondelinge behandeling noch uit de uitspraak van de Court volgt dat de Court het beroep van [eiseres] bij voorbaat ongegrond vond of oordeelt dat dat niet had mogen worden ingesteld. De Court heeft inhoudelijk beoordeeld of door [eiseres] voldoende was aangevoerd om “
injury in fact” te kunnen vaststellen en is vervolgens tot de eindconclusie gekomen dat dat niet het geval was.
Verzekerd belang
4.24.
Het door Verzekeraars gevoerde verweer dat het verzekerd belang ontbreekt, omdat de D&O-verzekering geen dekking biedt voor (het risico van) reputatieschade, miskent dat [eiseres] geen aanspraak maakt op vergoeding onder de polis van door haar als gevolg van de beslissing van de Comptroller geleden reputatieschade, maar op vergoeding van door haar gemaakte defence costs omdat zij zich tegen die beslissing teweer wilde stellen, wat zij meende – en mocht menen – te kunnen doen door het instellen van beroep bij de Court of Appeals.
Conclusie over polisdekking
4.25.
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat Verzekeraars de kosten van rechtsbijstand die [eiseres] heeft moeten maken voor het voeren van de beroepsprocedure bij de Court of Appeals op grond van de D&O-verzekering moeten vergoeden. Verzekeraars hebben ten onrechte geen toestemming gegeven voor het maken van de betreffende kosten en kunnen zich op het ontbreken van die toestemming dan ook niet beroepen.
4.26.
Het standpunt van Verzekeraars dat de D&O-verzekering geen rechtsbijstandsverzekering is, maar in eerste instantie een schadeverzekering, behoeft, hoewel op zichzelf juist, in het licht van het bovenstaande, waarin is ingegaan op de relevante bepalingen van de polis die de dekking omschrijven, geen zelfstandige, nadere bespreking.
Nadere uitlatingen over omvang vergoeding
4.27.
De slotsom is dat uitsluitend de omvang van de vordering van [eiseres] voor zover toewijsbaar nog moet worden bepaald.
4.28.
De rechtbank ziet aanleiding om Verzekeraars in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door [eiseres] laatstelijk voor de mondelinge behandeling opgevoerde kosten, die haars inziens voor vergoeding in aanmerking komen. Het ligt op de weg van Verzekeraars zich nader specifiek uit te laten voor welke posten en tot welk bedrag dat naar hun mening niet het geval is. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld daarvoor een akte in te dienen. [eiseres] mag daarop vervolgens bij akte reageren.
4.29.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 29 oktober 2025 voor het indienen door Verzekeraars van een akte met het doel als hiervoor onder 4.28 vermeld;
5.2.
bepaalt dat [eiseres] vervolgens op een termijn van vier weken daarna bij akte mag reageren op de akte van Verzekeraars;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. K.A. Baggerman, J.E. Molenaar en E.J. van der Poel en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
3152/169/2537