ECLI:NL:RBROT:2025:11851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
10725319 CV EXPL 23-26632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en misbruik van identiteitsverschil bij turboliquidatie van dochteronderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Heams B.V. en een gedaagde partij, die niet bij naam is genoemd. De zaak betreft een eindvonnis na deskundigenbericht, waarin de gedaagde partij werd verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door te kiezen voor turboliquidatie van haar dochteronderneming, [bedrijf 1]. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet op goede gronden voor deze turboliquidatie heeft gekozen, aangezien er nog baten waren op het moment van liquidatie. De deskundige had vastgesteld dat [bedrijf 1] nog vorderingen had van een afnemer, [naam 2], en dat de gedaagde partij selectief betalingen had verricht aan bepaalde crediteuren, terwijl andere crediteuren, waaronder Heams, niet waren voldaan. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde misbruik had gemaakt van het identiteitsverschil tussen haarzelf en [bedrijf 1], en dat de keuze voor turboliquidatie onrechtmatig was. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 16.376,99 aan Heams, alsook tot betaling van de proceskosten, die op € 4.791,14 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10725319 CV EXPL 23-26632
datum uitspraak: 3 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Heams B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
gemachtigde: mr. G. Ruardij ,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.F.J. Goossens.
Partijen worden hierna ‘Heams’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 1 november 2024 en de daarin genoemde processtukken, waaronder het tussenvonnis van 19 april 2024;
  • de reactie van Heams op het concept deskundigenrapport;
  • de reactie van [gedaagde] op het concept deskundigenrapport;
  • de akte reactie op reactie concept deskundigenrapport van Heams;
  • het deskundigenbericht van de deskundige [naam 1] van 15 april 2025;
  • de reactie van Heams op het definitieve deskundigenbericht;
  • de reactie van [gedaagde] op het definitieve deskundigenbericht, met bijlagen.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is, na aanhouding onder meer op de rol van 22 augustus 2025, nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

Het deskundigenbericht
2.1.
De kantonrechter verwijst allereerst naar de tussenvonnissen van 19 april 2024 en
1 november 2024. In deze zaak heeft de kantonrechter een deskundige benoemd om aan de hand van door [gedaagde] in het geding gebrachte jaarrekeningen uiteindelijk de vraag te kunnen beantwoorden of [gedaagde] op goede gronden voor turboliquidatie van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft gekozen en dus of [bedrijf 1] op het moment van ontbinding al dan niet over baten beschikte.
2.2.
In het door de deskundige uitgebrachte deskundigenbericht heeft de deskundige ook gereageerd op de reacties van Heams en [gedaagde] op het concept deskundigenbericht.
In het deskundigenbericht staat, onder meer en voor zover van belang, het volgende:
“(…) [naam 2] is vanaf de start een afnemer van de diensten van [bedrijf 1] . In de maand juni 2023 heeft [naam 2] diverse bestellingen geplaatst bij [bedrijf 1] . De factuur voor deze werkzaamheden is gestuurd aan(de kantonrechter leest “door” ipv “aan”)
[gedaagde] . Uit het grootboek van [gedaagde] volgen ook de ontvangsten van deze facturen met een totaalbedrag van EUR 20.225. Een deel van dit bedrag is ontvangen na 7 juli 2023. [bedrijf 1] is op 7 juli 2023 geliquideerd. Op het moment van liquidatie had [bedrijf 1] derhalve nog baten.
(…)
Uit de winst en verliesrekening van [bedrijf 1] volgt dat vanaf september 2022 de omzet daalt en het resultaat negatief wordt. Daarnaast was [bedrijf 1] in deze periode betrokken bij een aantal rechtszaken. Ondanks het feit dat[bij]
een aantal kostenposten de vraag kan worden gesteld of deze geheel zakelijk zijn, zijn de verliezen welke [bedrijf 1] in 2022 (EUR 134.272) en 2023 (EUR 56.290) aanzienlijk.
Uit het grootboek van [gedaagde] kan niet direct worden afgeleid dat zij de activiteiten van [bedrijf 1] heeft voortgezet. Uit het grootboek volgt dat ZZP-/ interim diensten worden verricht.
Op grond hiervan kunnen vraagtekens worden gezet bij de levensvatbaarheid van [bedrijf 1] op het moment van liquidatie.
(…)
De bankmutaties van de laatste periode laten zien dat de eerste maanden van 2023 de ontvangsten zijn gebruikt om een deel van de schuldeiser te voldoen. Uit de crediteurenkaart volgt dat meerdere crediteuren uiteindelijk niet zijn voldaan, onder andere:

Heams EUR 16.376

Faber Personeelsdiensten EUR 25.013

Jigler EUR 5.881

Ymatch EUR 13.370

Payoffice EUR 18.303
Een tweetal andere relatief grote crediteuren, zijnde RM Coatings en [bedrijf 2] (schildersbedrijf van de vader van [naam 3] ), zijn volledig voldaan.
De vraag kan worden gesteld op basis waarvan de ontvangsten de laatste periode zijn gebruikt om de crediteuren te voldoen.
Na liquidatie is de bankrekening niet meer in gebruik geweest.
(…)
In het rapport heeft de deskundige onderstaande reactie van Heams vermeld op de reactie van [bedrijf 1] (de kantonrechter begrijpt [gedaagde] )
(…)
Baten
De heer Goossens geeft aan dat de opdracht[en] van [naam 2] sinds 2022 worden uitgevoerd en gefactureerd door [gedaagde] . Goossens wijst hier onder ander naar een betalingsoverzicht in bijlage 2. Deze bijlage is niet aan de reactie gehecht.
De heer Goossens geeft aan dat vanaf 2022 de opdrachten van [naam 2] steeds werden uitgevoerd door [gedaagde] . Uit het grootboek 2022 volgt dat de omzet van [gedaagde] in 2022 bestond uit de volgende onderdelen:
  • Huur loods
  • Managementvrgoeding
  • Huur inventaris
  • Huurkantoorruimte
  • Huur bedrijfspand
Uit het grootboek 2023 van [gedaagde] volgt dat de omzet ten aan[zien
] van “ZZP-diensten schilderwerk + uitzendbureau” is gestart vanaf 28 juni 2023.
Uit de offertes blijkt dat [naam 2] de opdracht heeft verleend aan [bedrijf 1] . Ook de urenstaten zijn op naam van [bedrijf 1] opgesteld. De facturen staan op naam van [gedaagde] . Een deel van de gelden waarvoor [bedrijf 1] de offertes heeft verstrekt, is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] .
De heer Goossens merkt over de bedrijfsmiddelen op dat, voor zover bij werkzaamheden gebruik werd gemaakt van dergelijke middelen, deze eigendom waren van [gedaagde] en ook op de balans van die vennootschap stonden vermeld. Uit het grootboek van [gedaagde] over de jaren 2022 en 2023 blijkt echter dat de geactiveerde bedrijfsmiddelen betrekking hadden op het pand. Geen van deze middelen lijkt van belang of noodzakelijk voor het uitvoeren van schilderwerkzaamheden.
(…)”.
Tevens is in het rapport van de deskundige onderstaande reactie van [gedaagde] opgenomen op de reactie van Heams:
“(…)
Baten op 7 juli 2023
De heer Ruardij stelt dat de drie rechtszaken, gelet op de relatief beperkte bedragen die door [bedrijf 1] verschuldigd waren, geen wezenlijke bedreiging vormden voor de levensvatbaarheid van de onderneming. In totaal heeft [bedrijf 1] als gevolg van deze procedures circa
€ 18.000 moeten afboeken. Hoewel deze last het resultaat negatief beïnvloedt, wordt dit niet als een directe bedreiging voor de continuïteit van de onderneming beschouwd.
Levensvatbaarheid
De heer Ruardij geeft aan dat een paar dagen voorafgaand aan de liquidatie nog bedragen zijn ontvangen, en dat de rechtszaken zijn afgewikkeld. De heer Ruardij concludeert hieruit dat sprake is van een levensvatbare onderneming.
Op het moment van liquidatie bedroeg de schuldenpositie € 90.571, terwijl het eigen vermogen negatief was met een bedrag van € 164.896. Dit duidt erop dat de onderneming zich in financieel zwaar weer bevond. Tegelijkertijd kan ik mij vinden in het standpunt van de heer Ruardij dat de onderneming in staat was haar kosten relatief snel af te schalen, mede dankzij het werken met een flexibele schil.
De heer Ruardij merkt op dat uit de jaarrekening 2023 blijkt dat het resultaat in 2023 met € 77.982 is gestegen ten opzichte van 2022. Dit klopt: het resultaat over 2022 was 134.272 negatief, terwijl het resultaat over 2023 € 56.290 negatief bedroeg. Hoewel er dus sprake is van een verbetering, is het resultaat nog altijd negatief.
In de jaren 2020 en 2021 zijn wel positieve resultaten gerealiseerd. Opvallend is dat de huisvestingskosten en de managementfee relatief hoog zijn, gezien de beperkte omvang van de organisatie. Hoewel iedere ondernemer zijn eigen wijze van bedrijfsvoering heeft, had de onderneming levensvatbaar kunnen zijn bij een striktere kostenbeheersing. Daarbij komt dat het uitvoeren van schilderwerkzaamheden doorgaans geen grote investeringen vereist. Door het gesprek aan te gaan met haar schuldeisers, had een faillissement wellicht voorkomen kunnen worden.
Bedrijfsmiddelen
Ruardij geeft aan dat sprake is van selectieve betaling.
Uit tabel 1 blijkt welke crediteuren op 6 juli 2023 zijn betaald, evenals welke bedragen eerder dat jaar reeds aan deze crediteuren zijn voldaan.
Tabel 2 toont de lijst met crediteuren van wie de vorderingen op het moment van liquidatie nog openstonden. De crediteuren met de grootste openstaande bedragen op dat moment, hadden op 1 januari 2023 eveneens relatief hoge uitstaande posten. Dit geldt echter niet voor de in tabel 1 vermelde crediteuren. Er lijkt dan ook sprake te zijn geweest van selectieve betalingen.
(…)”
Onrechtmatige daad
2.3.
De conclusie van de deskundige is dat [bedrijf 1] nog over baten beschikte op het moment van de turboliquidatie op 7 juli 2023 in de vorm van door [naam 2] aan [bedrijf 1] te betalen bedragen.
2.4.
[gedaagde] heeft hierover aangevoerd dat de conclusie van de deskundige op een misverstand berust, omdat de opdrachtnemer voor het betreffende schilderwerk [gedaagde] was in plaats van [bedrijf 1] en dat op het briefpapier dat gebruikt werd voor het verstrekken van opdrachten en het vastleggen van urenspecificaties de naam van [bedrijf 1] stond.
De kantonrechter merkt hier allereerst over op dat dit niet lijkt te stroken met de verklaring namens [gedaagde] op de zitting dat ‘ [naam 2] ’ de enige opdracht is die is doorgegaan, zonder dat daarbij verklaard werd dat de deze opdracht aan [gedaagde] zou zijn verstrekt.
2.5.
Feitelijk was het in ieder geval zo dat [naam 3] schilderwerkzaamheden uitvoerde voor [naam 2] . Vanaf de start van [bedrijf 1] gebeurde dit vanuit [bedrijf 1] . Of daar op enig moment een verandering in is gekomen in de zin dat [gedaagde] voor dezelfde (soort) werkzaamheden de opdrachtnemer is geworden, is niet duidelijk geworden, want volgt niet uit de overgelegde stukken. Maar wat hier ook van zij, de kantonrechter leest geen enkele plausibele verklaring voor het verrichten van exact dezelfde werkzaamheden door feitelijk dezelfde persoon vanuit twee verschillende entiteiten. Bovendien blijkt nergens uit dat [naam 2] zich ervan bewust was dat [naam 3] uit twee verschillende entiteiten werkte en zo ja of en in hoeverre, [naam 2] bewust koos voor [gedaagde] in plaats van [bedrijf 1] . De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [gedaagde] besliste of zij de opdrachtnemer was of [bedrijf 1] , omdat het tegendeel niet is gesteld of gebleken. Plausibele redenen voor de keuze die zij maakte zijn niet gesteld of gebleken.
2.6.
Als het al juist is dat de naam van [bedrijf 1] abusievelijk heeft gestaan op briefpapier met een door [gedaagde] uitgebrachte offerte of een door [naam 2] aan [gedaagde] verstrekte opdracht, dan geldt het volgende.
Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet zuiver heeft gehandeld door in de periode rondom de liquidatie voor [naam 2] schilderwerkzaamheden uit te voeren vanuit [gedaagde] in plaats van [bedrijf 1] , terwijl zij inkomsten had kunnen genereren voor [bedrijf 1] (om schuldeisers mee af te betalen).
[bedrijf 1] had baten kunnen hebben als [gedaagde] hierin een andere keuze zou hebben gemaakt.
2.7.
Als de opdracht(en) wel (bewust) aan [bedrijf 1] is/zijn verstrekt, dan brengt dit al mee dat [bedrijf 1] rondom de liquidatie over baten beschikte.
2.8.
In het verlengde van één en ander geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] niet op goede gronden voor turboliquidatie van [bedrijf 1] heeft mogen kiezen. Hoewel [bedrijf 1] in zwaar weer verkeerde, was het niet zo dat [gedaagde] turboliquidatie redelijkerwijs als enige optie mocht zien, nu zij feitelijk inkomsten voor [bedrijf 1] had kunnen (blijven) genereren. Zij had eventueel met schuldeisers in gesprek kunnen gaan, maar ook had zij kunnen kiezen voor een faillissementsaanvraag. Dit laatste had er op zijn minst in kunnen resulteren dat schuldeisers hun vorderingen als concurrente vorderingen hadden kunnen indienen, terwijl zij door de turboliquidatie van de een op andere dag als het ware moesten fluiten naar hun centen.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] misbruik gemaakt van identiteitsverschil. Uit de laatste akte van [gedaagde] blijkt immers dat zij erkent dat zij de schilderwerkzaamheden van [bedrijf 1] in opdracht van [naam 2] na de liquidatie heeft voortgezet.
2.10.
Het kiezen voor turboliquidatie, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van bepaalde schuldeisers, waaronder Heams, acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig. Hierbij neemt de kantonrechter vooral in aanmerking dat vóór de liquidatie ook nog eens selectief betalingen zijn verricht, terwijl daar geen rechtvaardigende verklaring voor is gegeven. Uit het rapport van de deskundige blijkt immers dat de vorderingen van twee relatief grote crediteuren volledig zijn betaald door [bedrijf 1] . Daarbij ging het om vorderingen van RM Coatings en [bedrijf 2] . Aannemelijk is dat [gedaagde] een commercieel belang had bij voldoening van de vordering van RM Coatings, omdat dat een grote verfleverancier is en [gedaagde] het risico liep dat deze leverancier geen verf meer wilde leveren aan haar wanneer de openstaande rekening niet voldaan werd, terwijl bij voldoening van de vordering van [bedrijf 2] sprake was van een persoonlijk belang, aangezien [bedrijf 2] geleid wordt door de vader van [naam 3] . De intentie van [gedaagde] bij haar keuze voor de turboliquidatie, acht de kantonrechter weliswaar niet helemaal te doorgronden, maar [gedaagde] heeft in ieder geval uiterst onzorgvuldig gehandeld door voor de turboliquidatie te kiezen. De onrechtmatige daad is toe te rekenen aan [gedaagde] , omdat zij als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] bewust voor de turboliquidatie heeft gekozen.
[gedaagde] moet € 16.376,99 met rente aan Heams betalen
2.11.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de causaliteit tussen de onrechtmatige daad en de door Heams gestelde (hoogte van) de schade. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde] Heams schade heeft geleden ter hoogte van de aan [bedrijf 1] gerichte onbetaald gelaten factuur van € 16.376,99 en de wettelijke handelsrente daarover. De vordering tot betaling daarvan zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten, waaronder de kosten voor het deskundigenbericht ten bedrage van € 6.527,44 en de beslagkosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv) en omdat het beslag de kantonrechter niet nietig, onrechtmatig of onnodig voorkomt (artikel 706 Rv). [gedaagde] heeft aangevoerd dat een deel van het beslag onnodig was. Heams is bij het standpunt gebleven dat het beslag wel nodig was, terwijl [gedaagde] daar op haar beurt niet op heeft gereageerd. De kantonrechter begrijpt dat Heams niet exact wist of (en zo tot welk bedrag) het bankbeslag en het beslag onder [naam 2] effect sorteerden en daarom ook beslag op een onroerende zaak heeft gelegd. De kantonrechter acht dit, tegen de achtergrond dat Heams een gegronde vrees had dat [gedaagde] vermogensbestanddelen aan het verhaal door Heams zou onttrekken, een plausibele verklaring.
De kosten van de deskundige heeft [gedaagde] al betaald bij wijze van voorschot. Uit dat voorschot heeft de griffier de declaratie van de deskundige betaald, zodat op dat punt niets meer te verrekenen valt.
De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Heams moet betalen op € 106,73 aan dagvaardingskosten, € 1.384,00 aan griffierecht (te weten een bedrag van € 676,00 dat voor het conservatoir beslag in rekening is gebracht alsmede € 708,00 voor de onderhavige procedure), € 2.187,00,00 aan salaris voor de gemachtigde (te weten 1 punt van € 563,00 voor de beslagprocedure en 4 punten van € 406,00 voor de onderhavige procedure) en
€ 978,41 voor het totaalbedrag aan explootkosten in verband met het conservatoir beslag en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 4.791,14. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals hierna vermeld
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Heams dat vordert en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Heams te betalen € 16.376,99 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf de vervaldata van de betreffende door [bedrijf 1] onbetaald gelaten facturen tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Heams worden begroot op € 4.791,14 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
757