In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2025, gaat het om een geschil tussen twee bedrijven, waarvan de een wordt geleid door een zoon (Junior) en de ander door zijn vader (Senior). Junior, als bestuurder en aandeelhouder van [eiseres], heeft een managementovereenkomst met [gedaagde], waarvan Senior meerderheidsaandeelhouder is. Junior vordert betaling van achterstallige managementfee en extra vergoedingen, terwijl Senior terugbetaling van reeds betaalde bedragen eist. De rechtbank heeft alle eisen van beide partijen afgewezen. De zaak kwam aan het licht na een opzegging van de managementovereenkomst door [gedaagde], die stelde dat [eiseres] haar verplichtingen niet was nagekomen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] terecht de overeenkomst had opgezegd en dat Junior niet kon aantonen dat hij recht had op de gevorderde bedragen. De rechtbank concludeerde dat de verstoorde familieverhoudingen geen juridische basis vormden voor de vorderingen van Junior. De rechter bepaalde dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.