ECLI:NL:RBROT:2025:11880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706288 KG ZA 25-908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie tussen voormalig zakenpartners met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen in kort geding

In deze zaak, die op 13 oktober 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiser] B.V. en drie gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. De eiser, een onderneming gericht op arbeidsbemiddeling, vordert onder andere de teruggave van vertrouwelijke gegevens en een verbod op het benaderen van werknemers en klanten. De eiser stelt dat de gedaagden onrechtmatig handelen door concurrerende activiteiten te ontplooien met gebruik van vertrouwelijke informatie van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de eiser ontvankelijk is in haar vorderingen en dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gedaagden zich onrechtmatig hebben gedragen door vertrouwelijke gegevens te gebruiken en werknemers van de eiser te benaderen. De vorderingen van de eiser worden gedeeltelijk toegewezen, waaronder het verbod voor de gedaagden om klanten van de eiser te benaderen en de teruggave van bepaalde goederen. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval de gedaagden niet voldoen aan de veroordelingen. De gedaagden worden ook veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/706288 / KG ZA 25-908
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
advocaten: mrs. V. van den Bos en E. Husta,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] BV,
gevestigd te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. M.A.D. Bol.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 september 2025, met producties 1 tot en met 49;
- de akte overlegging producties 50 tot en met 54 van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord;
- de wijziging van eis, tevens akte overlegging producties 55 en 56 van [eiser] ;
- de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2025 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming gericht op arbeidsbemiddeling. [eiser] is op 13 september 2018 opgericht door haar twee bestuurders en tevens aandeelhouders [gedaagde sub 2] (de holding van [gedaagde sub 3] ) en [bedrijf] B.V. (de holding van [persoon A] ). De heren [familienaam] zijn broers. [gedaagde sub 2] is per 1 september 2025 uitgetreden als bestuurder van [eiser] . Tot die datum waren beide bestuurders alleen/zelfstandig bevoegd.
2.2.
[gedaagde sub 2] en [bedrijf] hebben vanaf juni 2025 voorstellen uitgewisseld voor de overname van de aandelen van [gedaagde sub 2] door [bedrijf] in [eiser] , maar zij hebben hierover geen overeenstemming bereikt.
2.3.
In de arbeidsovereenkomsten tussen [eiser] en werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] en [werknemer 4] is een geheimhoudingsbeding [1] opgenomen. In de arbeidsovereenkomsten van de drie laatst genoemde werknemers is bij indiensttreding ook een relatie-, concurrentie- en anti-ronselbeding [2] opgenomen.
2.4.
Op 9 juli 2025 richt [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] op. [gedaagde sub 1] is gericht op arbeidsbemiddeling.
2.5.
[gedaagde sub 3] heeft [werknemer 3] , [werknemer 4] en [werknemer 2] op 25 augustus 2025 uit naam van [eiser] ontheven uit hun relatie-, concurrentie- en anti-ronselbeding.
2.6.
Op 28 augustus 2025 zeggen [werknemer 4] , [werknemer 2] , [werknemer 3] en [werknemer 1] hun arbeidsovereenkomst met [eiser] per 30 september 2025 op.
2.7.
[eiser] wijst de in 2.6. genoemde medewerkers per brief van 1 september 2025 op hun post-contractuele beding(en) en verzoekt hen om te bevestigen dat ze niet in dienst zullen treden bij [gedaagde sub 1] .
2.8.
[eiser] sommeert gedaagden op 2 september 2025 iedere concurrerende activiteit en het benaderen van werknemers, klanten en relaties van [eiser] te staken en gestaakt te houden. Tevens sommeert [eiser] gedaagden om alle in het bezit zijnde vertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie aan [eiser] terug te geven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging en vermindering van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gedaagden te gebieden c.q. te veroordelen om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis:
a. aan [eiser] , via afgifte aan de deurwaarder die het vonnis ten uitvoer legt, terug te geven alle (middellijk) in hun bezit zijnde vertrouwelijke gegevens en overige zaken van [eiser] , in welke vorm dan ook (fysiek dan wel digitaal):
i. het kandidatenbestand en bijbehorende data;
ii. het archiefmateriaal, zijnde de raamovereenkomsten, namenlijsten en klanten- en leveranciersgegevens;
iii. marge overzichten (met kandidaat- en klantgegevens) en overige facturatiegegevens;
iv. Cv's van door [eiser] geadministreerde kandidaten;
v. de (reserve)sleutels en RDW-papieren (kentekencards en tenaamstellingscodes) van de motorrijtuigen met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ;
vi. het door gedaagden onttrokken zakelijke telefoonnummer van [eiser] ;
vii. de laptop van [eiser] ; en
viii. het wachtwoord van de iMac van [eiser] .
b. Alle kopieën van de gegevens onder I. sub a onder i. - iv., viii. én de door [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] gebruikte mailbox van [eiser] , althans de daarin vervatte e-mails met bijlagen en contacten, ongeacht of deze zich onder henzelf of bij derden bevinden en ongeacht de verschijningsvorm (digitaal, schriftelijk of anderszins) te (doen) verwijderen via een professionele, onafhankelijke derde partij, en een certificaat van vernietiging van die partij aan [eiser] te overleggen via de e-mailadressen van de advocaten van [eiser] : vincent.vandenbos@dvan.nl en emily.husta@dvan.nl.
c. Schriftelijk opgave te doen aan [eiser] van:
i. welke vertrouwelijke gegevens zij (middellijk) hebben of hebben gehad,
ii. aan welke derden deze gegevens beschikbaar zijn of waren gesteld (met opgave van NAW-gegevens),
iii. op welke wijze de vernietiging heeft plaatsgevonden, onder overlegging van het in I. sub b bedoelde certificaat, steeds via de in I. sub b opgegeven e-mailadressen van de advocaten van [eiser] ,
dit alles steeds voor rekening en risico van gedaagden.
II. Gedaagden te verbieden om, naast de onder I. gevorderde verplichtingen, (vertrouwelijke) gegevens van [eiser] , aldus inclusief de gegevens vervat in producties 55 en 56, en – ongeacht de verschijningsvorm in (fysiek, digitaal of anderszins) en ongeacht of deze zich in hun directe of indirecte macht bevinden – te gebruiken in de breedste zin des woords (en daarmee inclusief het generen van opdrachten en/of omzet) of openbaar te maken, zulks onmiddellijk na de betekening van dit vonnis.
III. Gedaagden te verbieden om, direct dan wel indirect,
a. de door [eiser] in het boekjaar 2025 bij haar klanten geplaatste en nog in bemiddeling zijnde kandidaten, zoals ook blijkt uit productie 55, en
b. de klanten waar [eiser] in de boekjaren 2023 , 2024 en 2025 (tot heden) opdrachten voor heeft uitgevoerd welke tot door [eiser] gerealiseerde omzet hebben geleid, zoals ook blijkt uit productie 56, te benaderen, te werven of te bedienen of anderszins contact mee te onderhouden, zulks onmiddellijk na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis.
IV. Gedaagden te verbieden om, direct dan wel indirect, werknemers van [eiser] te benaderen met het oogmerk hen te bewegen hun dienstverband met [eiser] te beëindigen, alsmede hun te verbieden om (huidige) werknemers van [eiser] buiten hun dienstverband werkzaamheden voor gedaagden te laten verrichten, zulks onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
V. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op verschuldigde schadevergoeding van € 206.000, althans een in goede justitie te bepalen voorschot.
VI. Te bepalen dat gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, een dwangsom verbeuren van € 20.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, zulks ter keuze van [eiser] per dag (of gedeelte daarvan) of per afzonderlijke overtreding, dat zij in strijd handelen met één of meer van de onder I. tot en met IV. gegeven veroordelingen, met een maximum van € 2.000.000,-.
VII. Gedaagden te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

[eiser] is ontvankelijk in haar vorderingen
4.1.
Allereerst geldt dat gedaagden geen gronden hebben gesteld waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Het (niet-onderbouwde) ontvankelijkheidsverweer van gedaagden wordt daarom verworpen.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen
4.2.
[eiser] stelt dat zij een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft, omdat gedaagden zich onrechtmatig jegens [eiser] gedragen. Gedaagden ontplooien concurrerende activiteiten, of zijn deze aan het voorbereiden, en maken daarbij gebruik van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en personeel van [eiser] . Volgens [eiser] wordt haar continuïteit hierdoor bedreigd. Het spoedeisend belang is daarmee voldoende gegeven. Gedaagden hebben het spoedeisend belang overigens ook niet betwist.
Het toetsingskader
4.3.
[eiser] stelt dat gedaagden zich jegens haar schuldig maken aan onrechtmatig handelen, meer in het bijzonder onrechtmatige concurrentie. Bij de beoordeling van deze grondslag stelt de voorzieningenrechter voorop dat [eiser] geen relatie-, concurrentie- of anti-ronselbeding is overeengekomen met [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] . Het staat hen daarom in beginsel vrij om [eiser] te beconcurreren, ook wanneer [eiser] daarvan nadeel ondervindt. Bijkomende omstandigheden kunnen wel tot onrechtmatigheid leiden. Volgens vaste rechtspraak geldt voor ex-werknemers dat van ongeoorloofde concurrentie in beginsel pas sprake kan zijn wanneer voldaan is aan drie vereisten, namelijk i) het stelselmatig en substantieel afbreken van ii) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen iii) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg. [3] Van ongeoorloofde concurrentie kan dus sprake zijn wanneer de voormalig werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert en aldus afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, daarbij gebruikmakend van de know-how en/of de goodwill die hij bij diezelfde werkgever heeft verkregen. De vraag, of een dergelijke handelwijze onrechtmatig is, hangt onder meer af van de wijze waarop en de mate waarin zij plaatsvindt. Deze vereisten zijn van overeenkomstige toepassing wanneer sprake is van voormalige zakenpartners.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of gedaagden onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld, zijn de volgende door de voorzieningenrechter vastgestelde omstandigheden van belang:
  • Sinds mei 2025 geeft [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 3] geen invulling meer aan zijn taak als bestuurder van [eiser] .
  • Op 4 juli 2025 downloadt [gedaagde sub 3] de volledige database van [eiser] waar vertrouwelijke gegevens in staan van meer dan 15.000 kandidaten. [gedaagde sub 3] betwist niet het bestand te hebben gedownload, maar stelt dat het bestand leeg was.
  • Op 9 juli 2025 richt [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] op; een onderneming net als [eiser] gericht op arbeidsbemiddeling.
  • [gedaagde sub 3] ontheft, zonder medeweten en instemming van [persoon A] , drie medewerkers van [eiser] op 25 augustus 2025 uit het concurrentie- relatie- en anti-ronselbeding in hun arbeidsovereenkomsten met [eiser] . Onder andere die drie medewerkers zeggen op 28 augustus 2025 hun arbeidsovereenkomsten met [eiser] op.
  • Op 27 augustus 2025 heeft [gedaagde sub 3] goederen uit het kantoor van [eiser] meegenomen. [gedaagde sub 3] was voor dit moment maanden niet op het kantoor van [eiser] geweest.
  • Vier medewerkers, wat de helft van het totale aantal medewerkers van [eiser] is, zeggen hun arbeidsovereenkomst op 28 augustus 2025 met identieke brieven op. Twee van deze medewerkers hadden zich al op 10 en 11 juli 2025 ziekgemeld. De vier medewerkers zijn in dienst getreden bij [gedaagde sub 1] .
  • Een medewerker van [eiser] , [werknemer 5] , heeft verklaard dat zij op de verjaardag van [werknemer 3] op 30 augustus 2025 heeft vernomen dat [gedaagde sub 3] – die ook op de verjaardag aanwezig was – samen met vier (oud) medewerkers van [eiser] het bedrijf [gedaagde sub 1] (wat staat voor [naam] ) gaat starten. [werknemer 5] heeft ook vernomen dat klanten worden meegenomen en dat (de toen) aankomende week zou worden begonnen met contact opnemen met klanten. Gedaagden hebben dit niet betwist.
  • Op 3 september 2025 ontvangt [persoon A] voor het eerst een bericht van een klant dat deze heeft gesproken met een “ex collega” van [eiser] . Deze [werknemer 2] , die tot 1 oktober 2025 nog in dienst was bij [eiser] , vertelt de klant dat ze geen vertrouwen hebben in de backoffice van [eiser] en dat ze daarom voor zichzelf zijn begonnen. Het telefoonnummer waar [werknemer 2] mee belde, staat geregistreerd als bedrijfsaccount van [gedaagde sub 1] .
  • Op 11 september 2025 ontvangt [persoon A] wederom een bericht van een klant dat deze is benaderd door een ex-medewerker van [eiser] , [werknemer 1] , die bij de klant heeft aangegeven dat het bij [eiser] niet goed gaat.
  • Op 17 september 2025 benadert [gedaagde sub 3] een klant van [eiser] om een kandidaat voor te stellen. [gedaagde sub 3] vraagt wanneer de kandidaat op gesprek kan komen en biedt aan met hem mee te gaan.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] handelen onrechtmatig jegens [eiser]
4.5.
heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] haar onrechtmatig beconcurreert. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.6.
Een aantal standpunten van gedaagden is innerlijk tegenstrijdig. Zo stellen gedaagden enerzijds dat [gedaagde sub 1] een lege vennootschap is en anderzijds dat sprake is van een opstartende onderneming die nog niet is begonnen met het verrichten van werkzaamheden. Beide stellingen zijn onaannemelijk, gelet op het feit dat [gedaagde sub 3] een klant van [eiser] op 17 september 2025 actief heeft benaderd over het plaatsen van een kandidaat (productie 50 van [eiser] ). Dat aan dat contact met de klant volgens gedaagden nog geen opvolging gegeven is, doet niets af aan de handeling.
Vervolgens stellen gedaagden dat alle klanten van [eiser] zijn aangebracht door [gedaagde sub 3] , maar ook dat [eiser] in de loop der jaren gegroeid is en er veel nieuwe klanten zijn bijgekomen. Dit kan de voorzieningenrechter niet met elkaar rijmen, is ieder geval leidt dat laatste, mede gelet op ontbreken van onderbouwde andersluidende stellingen, tot het voorlopige oordeel dat het leeuwendeel van de klanten van [eiser] ook van [eiser] is/was en niet van [gedaagde sub 3] . Bij dat oordeel is in aanmerking genomen dat [eiser] betwist dat [gedaagde sub 3] een (groot) netwerk had toen [eiser] werd opgericht en er terecht op wijst dat [gedaagde sub 3] voor de oprichting van [eiser] een aantal jaar in het buitenland verbleef en zelf gebonden was aan een concurrentiebeding. De klantenkring van [gedaagde sub 3] ten tijde van het oprichten van [eiser] was daardoor volgens [eiser] grotendeels verdampt.
Ook de stelling dat [gedaagde sub 3] medewerkers niet wil binden aan een concurrentie-, relatie en/of anti-ronselbeding is tegenstrijdig gelet op het feit dat [gedaagde sub 3] een medewerker in april 2025 nog uitdrukkelijk op zijn concurrentiebeding heeft gewezen. De stelling dat deze medewerker nadien is ontheven uit dit beding, zoals [gedaagde sub 3] ter zitting stelt, is niet onderbouwd.
4.7.
Tegenover het voorgaande staat het door [eiser] aannemelijk gemaakte opportunistische karakter van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] dat, omdat zij geen concurrentie-, relatie en/of anti-ronselbeding zijn overeengekomen met [eiser] , zij met de klanten en de helft van het personeel van [eiser] een concurrerende onderneming kunnen starten zonder dat dat onrechtmatige concurrentie oplevert. [eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 3] / [gedaagde sub 2] al maanden geen dagelijkse werkzaamheden voor [eiser] uitoefent en dat de feiten en omstandigheden nadien, zoals omschreven in 4.4, erop zijn gericht om [eiser] uit te kleden. Immers, klanten van [eiser] worden benaderd door [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 3] , [eiser] ziet haar omzet de afgelopen periode (aanzienlijk) dalen en personeel loopt over van [eiser] naar [gedaagde sub 1] . Dat laatste heeft [gedaagde sub 3] in de laatste dagen als bestuurder van [eiser] , zelf mogelijk gemaakt door de medewerkers te ontslaan uit hun concurrentie-, relatie en anti-ronselbeding met [eiser] . Hoewel de besluiten niet zijn vernietigd door de rechtbank op de voet van artikel 2:15 lid 3 BW, zijn deze naar voorlopig oordeel wel vernietigbaar. Het besluit van [gedaagde sub 3] om de medewerkers te ontheffen uit hun postcontractuele bedingen met het doel om deze medewerkers vervolgens in dienst te laten treden bij zijn nieuwe vennootschap is immers aantoonbaar in strijd met de belangen van [eiser] . Naar voorlopig oordeel had [gedaagde sub 3] bij afweging van alle belangen in redelijkheid en naar billijkheid niet tot dit besluit kunnen komen (artikel 2:8 BW).
4.8.
Dat gedaagden zich ter onderbouwing van hun stelling dat zij niet onrechtmatig handelen, nog beroepen op een uitspraak [4] baat hen niet. In die uitspraak was sprake van een al jaren gevestigd bedrijf dat daardoor beschikte over een eigen opgebouwde klantenkring. Dit is hier niet aan de orde, omdat [gedaagde sub 1] zeer recent is opgericht en [eiser] , naar voorlopig oordeel terecht, betwist dat de klanten van [eiser] klanten van [gedaagde sub 3] zijn.
4.9.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] , met behulp van [gedaagde sub 3] , al geruim tijd bezig is het duurzame bedrijfsdebiet van [eiser] af te breken door nog tijdens het dienstverband met [eiser] , samen met de vier vertrekkende key-medewerkers die het relatie- en klantenbestand van [eiser] hebben helpen opbouwen, voorbereidingen te treffen om de relaties en klanten van [eiser] , over te laten stappen naar [gedaagde sub 1] . Dit is onrechtmatig en rechtvaardigt toewijzing van een deel van de vorderingen.
4.10.
Onvoldoende duidelijk is wat de toegevoegde waarde op dit moment is van de stelling dat gedaagden de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (Wbb) hebben geschonden. [eiser] concretiseert onvoldoende waarom schending van bepalingen uit die wet moeten leiden tot toewijzing van (een deel van) de vorderingen. Afgezien daarvan weet [eiser] , zoals blijkt uit onder meer 3.12 van de dagvaarding, op dit moment kennelijk ook niet exact op welke wijze gedaagden bepalingen uit de Wbb hebben geschonden.
Vorderingen tegen [gedaagde sub 2] niet toewijsbaar
4.11.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onrechtmatig tegen haar heeft gehandeld. Alle vorderingen ingesteld tegen [gedaagde sub 2] worden dan ook afgewezen.
Vorderingen Ia., III. en IV worden gedeeltelijk toegewezen
Het wordt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] verboden om werknemers van [eiser] te benaderen
4.12.
De voorzieningenrechter wijst vordering IV. toe. Dat de vier medewerkers die hun arbeidsovereenkomsten met [eiser] hebben opgezegd, dit uit eigen initiatief hebben gedaan zonder dat zij zijn benaderd door [gedaagde sub 3] en door hem zijn bewogen bij [gedaagde sub 1] in dienst te treden, is gelet op al wat is voorgevallen en hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig. Medewerkers meldden zich ziek in de periode dat [gedaagde sub 3] niet meer dagelijks werkzaam was bij [eiser] . Uiteindelijk zegt de helft van het personeel van [eiser] hun arbeidsovereenkomsten met identieke brieven op. Het belang van [eiser] bij verdere opzeggingen van personeel om haar onderneming te beschermen, is gezien deze omstandigheden voldoende aannemelijk.
Het wordt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] verboden om klanten van [eiser] te benaderen
4.13.
Vordering III.a., het verbod om de in 2025 door [eiser] bij haar klanten geplaatste en nog in bemiddeling zijnde klanten, zoals blijkt uit productie 55, te benaderen, te werven, te bedienen of anderszins contact mee te onderhouden, wordt toegewezen. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] onrechtmatig handelen door klanten van [eiser] te benaderen om diensten bij [gedaagde sub 1] af te nemen in plaats van bij [eiser] . Gedaagden hebben overigens geen ander verweer gevoerd dan dat de klanten van [gedaagde sub 3] zijn, en daarvan heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat dit niet aannemelijk is.
4.14.
[eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 3] klanten van [eiser] heeft benaderd om daar kandidaten te kunnen plaatsen. Vordering III.b. wordt dan ook toegewezen over de klanten waarvoor [eiser] in het boekjaar 2025 opdrachten heeft uitgevoerd die tot gerealiseerde omzet hebben geleid. De voorzieningenrechter wijst de vordering voor zover die ziet op de boekjaren 2023 en 2024 af, omdat uit productie 56 volgt dat [eiser] niet bij alle klanten omzet heeft gerealiseerd over die drie boekjaren, maar ook wel eens in alleen 2023 of alleen 2024 of in beide jaren, maar niet in 2025. Het belang dat [eiser] heeft om, in de situatie dat niet in ieder boekjaar voor deze klanten omzet is gerealiseerd, toch een verbod voor deze klanten uit te spreken, is niet onderbouwd.
[gedaagde sub 3] moet goederen teruggeven aan [eiser]
4.15.
stelt dat [gedaagde sub 3] op 27 augustus 2025 raamovereenkomsten, namenlijsten, klanten- en leveranciersgegevens, (reserve)sleutels van motorrijtuigen (één van de Renault Clio en twee van de La Souris City) en RDW-papieren van voornoemde motorrijtuigen heeft meegenomen uit het kantoor van [persoon A] . Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] volgens [eiser] een zakelijk telefoonnummer en een laptop van [eiser] onttrokken en het wachtwoord van een iMac veranderd die op het kantoor van [eiser] staat. Ook zou [gedaagde sub 3] het kandidatenbestand en bijbehorende data hebben gedownload. [eiser] vordert teruggave van al deze zaken.
4.16.
Gedaagden erkennen de sleutels en RDW-papieren van de motorrijtuigen (I.a.v.) te hebben meegenomen, maar deze zouden al zijn geretourneerd aan [eiser] . Dit is een bevrijdend verweer waardoor de bewijslast op gedaagden rust. Gedaagden leggen geen enkel bewijs over ter onderbouwing en [eiser] ontkent de goederen te hebben ontvangen. Nu [gedaagde sub 3] deze goederen heeft weggenomen, veroordeelt de voorzieningenrechter hem om deze binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te retourneren aan [eiser] . Gedaagden betwisten niet dat de laptop en de iMac in eigendom toebehoren aan [eiser] en erkennen bovendien de laptop in bezit te hebben en het wachtwoord van de iMac te hebben veranderd. De voorzieningenrechter ziet in het handelen van gedaagden geen aanleiding om hen in de gelegenheid te stellen de laptop te laten maken waarna de laptop opgeschoond kan worden door er persoonlijke gegevens af te halen, nog daargelaten dat gedaagden niet hebben onderbouwd welke gegevens dat zijn en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. [gedaagde sub 3] wordt dan ook veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de laptop te retourneren en het wachtwoord aan [eiser] te verstrekken (I.a.vii. en viii.).
4.17.
Ten aanzien van het kandidatenbestand en bijbehorende data overweegt de voorzieningenrechter dat partijen ieder een andere lezing hebben over wat er met het bestand en de data is gebeurd. Zonder nader onderzoek, waarvoor een kort geding zich niet leent, is niet te bepalen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft. Dit deel van de vordering (I.a.i.) wordt dan ook afgewezen. Dit geldt eveneens voor de raamovereenkomsten, namenlijsten en klanten- en leveranciersgegevens (I.a.ii.). Gedaagden betwisten deze in hun bezit te hebben en op de camerabeelden is niet te zien welke documenten [gedaagde sub 3] exact meeneemt. Teruggave van de marge overzichten en overige facturatiegegevens (I.a.iii.) en cv’s van kandidaten van [eiser] (I.a.iv.) zijn op dezelfde grond niet toewijsbaar. Het uitspreken van een veroordeling ten aanzien van deze vier vorderingen zou voer voor een executiegeschil zijn, zeker gelet op de nevengevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter meent overigens dat het belang van [eiser] er met name in is gelegen dat [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 3] geen gebruik mogen maken van de vertrouwelijke gegevens van [eiser] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de toewijzing van vordering iii., zoals hiervoor overwogen, voldoende aan dit belang wordt tegemoetgekomen.
4.18.
[gedaagde sub 3] wordt veroordeeld het zakelijke telefoonnummer van [eiser] terug te geven (I.a.vi). De stelling dat [gedaagde sub 3] dit nummer al jarenlang gebruikt en de abonnementen telkens zijn overgezet naar een nieuwe vennootschap heeft [eiser] ter zitting gemotiveerd weersproken. Zo had [gedaagde sub 3] tot en met 2016 een Nederlands telefoonnummer, van 2016 tot 2018 alleen een Kaapverdiaans nummer en sinds zijn terugkomst naar Nederland het telefoonnummer dat nu naar [gedaagde sub 1] is overgezet. Gedaagden hebben dit niet betwist. Evenmin hebben gedaagden betwist dat het een zakelijk abonnement van [eiser] dat [eiser] betaalde, betrof.
Er wordt een dwangsom opgelegd aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3]
4.19.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een dwangsom op te leggen als prikkel tot nakoming van de uit te spreken veroordelingen. Ondanks verzoeken daartoe zijn de goederen immers nog niet geretourneerd. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] er, ten onrechte, van overtuigd zijn dat zij op de hiervoor geschetste werkwijze een nieuwe onderneming mogen beginnen. De gevorderde hoofdelijkheid ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] wordt als niet weersproken toegewezen.
Vorderingen II., I.b. en I.c. worden afgewezen
4.20.
Vordering II. – het verbod om vertrouwelijke gegevens openbaar te maken – wordt afgewezen. Enerzijds is onvoldoende onderbouwd welke vertrouwelijke gegevens gedaagden in hun bezit hebben en anderzijds is onvoldoende gemotiveerd betwist dat gedaagden geen gegevens tot hun beschikking hebben (gehad). Zonder nader onderzoek, waarvoor een kort geding zich niet leent, is niet vast te stellen welke gegevens gedaagden tot hun beschikking hebben gekregen. Daardoor is het bezwaarlijk om een veroordeling op straffe van verbeurte een dwangsom uit te spreken. Daarnaast acht de voorzieningenrechter met de toewijzing van vordering III. het meest dringende belang van [eiser] voldoende afgehecht.
4.21.
Omdat de voorzieningenrechter de vorderingen onder I.a. i-iv. afwijst, resteert vordering I.b. – het professioneel laten verwijderen van alle kopieën van de gegevens – nog ten aanzien van de laptop van [eiser] en de door [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] gebruikte mailbox van [eiser] , althans de daarin vervatte e-mails met bijlagen en contacten. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. De vordering is onvoldoende bepaalbaar. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt welke gegevens gedaagden tot hun beschikking hebben gekregen en welke gegevens dan verwijderd zouden moeten worden. Bovendien is het belang bij de vordering ten opzichte van vordering I.a. onvoldoende concreet gemaakt. [eiser] wordt immers veroordeeld de laptop te retourneren.
4.22.
Vordering I.c. – schriftelijk opgave doen van welke gegevens gedaagden hebben of hebben gehad en aan wie deze gegevens beschikbaar zijn gesteld – wordt eveneens afgewezen. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt welke gegevens beschikbaar aan derden zijn gesteld, anders dan de twee e-mails waarin klanten van [eiser] worden benaderd. Deze vordering is te beschouwen als een
fishing expedition. Er is geen basis voor het opvragen van documenten waarvan [eiser] vermoedt dat deze steun zouden kunnen geven aan haar stellingen.
Het voorschot op schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen
4.23.
[eiser] vordert onder V. een voorschot op schadevergoeding van € 206.000,-. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening is vereist – of er spoedeisend belang bestaat – en of er een restitutierisico is. Aan het vereiste spoedeisend belang worden minder hoge eisen gesteld wanneer een vordering in hoge mate aannemelijk is.
4.24.
[eiser] grondt deze vordering primair op omzetverlies door het handelen van gedaagden. Uit productie 54 van [eiser] blijkt dat haar omzet in de periode juni tot en met augustus 2025 slechts met 12% is toegenomen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Ook stelt [eiser] dat haar omzet in de eerste week van september 2025 nog maar € 55.000,- was in tegenstelling tot € 104.000,- in de eerste week van september 2024. Hoewel omzetverlies niet hetzelfde als schade is, is voldoende aannemelijk dat er in september 2025 al klanten zijn benaderd door [gedaagde sub 1] . Dat gedaagden het willen doen voorkomen alsof het initiatief van de klanten zelf kwam, blijkt niet uit de overgelegde producties 45 en 50 van [eiser] . De voorzieningenrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 3] in een bodemprocedure in elk geval tot betaling van enig bedrag wordt veroordeeld. Gelet op de omstandigheden van het geval is een eerste, beperkt en ex aequo et bono vastgesteld, voorschot van € 25.000,- toewijsbaar. In het midden kan blijven of er sprake is van een restitutierisico.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] worden veroordeeld in de proceskosten
4.25.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van twee exploten
246,08
- griffierecht
6.861,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.392,08
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] terug te geven:
  • de (reserve)sleutels en RDW-papieren (kentekencards en tenaamstellingscodes) van de motorrijtuigen met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ;
  • het onttrokken zakelijke telefoonnummer van [eiser] ;
  • de laptop van [eiser] ; en
  • het wachtwoord van de iMac van [eiser] .
5.2.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] om, met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, direct dan wel indirect:
de door [eiser] in het boekjaar 2025 bij haar klanten geplaatste en nog in bemiddeling zijnde kandidaten, zoals blijkt uit productie 55 van [eiser] , en
de klanten waar [eiser] in het boekjaar 2025 (tot heden) opdrachten voor heeft uitgevoerd welke tot door [eiser] gerealiseerde omzet hebben geleid, zoals ook blijkt uit productie 56,
te benaderen, te werven of te bedienen of anderszins contact mee te onderhouden.
5.3.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] om, met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, direct dan wel indirect, werknemers van [eiser] te benaderen met het oogmerk hen te bewegen hun dienstverband met [eiser] te beëindigen,
5.4.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] om, met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, (huidige) werknemers van [eiser] buiten hun dienstverband werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] te laten verrichten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling in 5.1 tot en met 5.4 voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,- voor alle verboden is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van
€ 25.000,-,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] in de proceskosten van € 8.392,08, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. Th. Veling op 13 oktober 2025. 3608/2009

Voetnoten

1.Dit beding houdt samengevat in dat de medewerkers onder meer geheimhouding betrachten over vertrouwelijke informatie over de relaties/opdrachtgevers van de werkgever en de prijzen die de werkgever hanteert.
2.In dit beding staat onder meer dat het de medewerker wordt verboden om binnen een termijn van één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst en binnen een straal van 50 kilometer, in dienst te treden bij een directe concurrent van de werkgever. De werknemer wordt het tevens verboden om tijdens het dienstverband en in de twaalf maanden na het einde van het dienstverband, zonder toestemming van de werkgever contacten te leggen en/of te onderhouden met relaties van de werkgever.
3.HR 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955,47 Boogaard/Vesta.