ECLI:NL:RBROT:2025:11968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1507 en FT RK 25/1508
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratoriumverzoek in faillissementsprocedure met betrekking tot huurtermijnen

In deze zaak heeft verzoeker op 20 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 september 2025 bepaald. Tijdens deze zitting is gebleken dat verzoeker onder beschermingsbewind is gesteld, wat de betaling van toekomstige huurtermijnen waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huurtermijnen tot en met september 2025 grotendeels heeft voldaan, met uitzondering van een klein bedrag van € 0,16. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming ten uitvoer wil leggen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 24 september 2025
[verzoeker],
wonende te [adres 1]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 20 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van de rechtbank van 20 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 september 2025.
Ter zitting van 16 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij het Wijkteam (hierna: begeleiding).
[persoon C] , werkzaam bij GGN Mastering Credit heeft namens de heer [persoon D] (hierna: verweerder) voorafgaand aan de zitting op 10 september 2025 een brief aan de rechtbank toegezonden met de mededeling dat er namens verweerder niemand ter zitting zal verschijnen.
Schuldhulpverlening heeft op 17 september 2025 aanvullende informatie met betrekking tot het uitgesproken beschermingsbewind aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt maandelijks een uitkering op grond van de Participatiewet (PW-uitkering). Daarnaast ontvangt verzoeker huur- en zorgtoeslag. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huur voor de maand september 2025 is, behoudens een bedrag van € 0,16, voldaan op 28 augustus 2025. Verzoeker heeft moeite met het betalen van zijn vaste lasten. Schuldhulpverlening heeft ter zitting meegedeeld dat er een spoedaanvraag beschermingsbewind is ingediend. Op 17 september 2025 heeft schuldhulpverlening laten weten dat het beschermingsbewind is uitgesproken. Schuldhulpverlening heeft de financiële positie van verzoeker in kaart is gebracht en binnen enkele weken zal de schulddienstverlening worden toegekend, waarna het minnelijke traject wordt opgestart. De begeleiding heeft meegedeeld dat verzoeker elke afspraak is nagekomen. Verzoeker is gemotiveerd om tot een oplossing van zijn schulden te komen. Hij is zich er van bewust dat hij de lopende huurtermijnen tijdig en volledig dient te voldoen.

3.Het verweer

Verweerder heeft in de contacten met schuldhulpverlening laten weten het jammer te vinden dat verzoeker de weg naar schuldhulpverlening pas heeft gevonden nadat er over ontruiming is gesproken. Verweerder is uiterst coulant geweest om een regeling tot stand te brengen zonder dat er kosten zijn vervallen. De kosten overschrijden inmiddels en bedrag van
€ 1.000,--. In de brief van 10 september 2025 aan de rechtbank heeft verweerder meegedeeld dat de huur over september 2025, behoudens een bedrag van € 0,16, op
28 augustus 2025 is voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie heeft overgelegd van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2025 (inhoudende een veroordeling tot ontruiming van zijn woonruimte )en van het exploot van 8 augustus 2025 waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 28 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 22 juli 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt een PW-uitkering van
€ 1.300,61 per maand. Daarnaast ontvangt hij huurtoeslag van € 280,-- per maand. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen van € 898,16 te voldoen. Verzoeker is inmiddels onder beschermingsbewind gesteld. Beschermingsbewind biedt voldoende waarborgen dat de toekomstige lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Daarnaast is schuldhulpverlening betrokken en zal er binnen afzienbare termijn een minnelijk voorstel worden gedaan aan alle schuldeisers van verzoeker, waaronder verweerder. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 22 juli 2025 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 20 augustus 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.